Print Friendly, PDF & Email

Het Amnesty-rapport over woonzorgcentra tijdens de coronacrisis was voor veel mensen een schok. De woonzorgcentra waren onvoldoende voorbereid op een pandemie, er was amper degelijk beschermingsmateriaal voorhanden, door extra (medische) taken was er bijna geen tijd voor de dagelijkse zorg van bewoners en door de strikte coronaregels werden veel ouderen volledig sociaal geïsoleerd. Die wantoestanden hebben geen goed gedaan aan het imago. Maar ook na de coronacrisis blijven de woonzorgcentra middelpunt van aandacht en kritiek. Denk maar aan het overmatig gebruik van antipsychotica (reportage Pano). In ons land wordt er maar liefst dubbel zo veel antipsychotica voorgeschreven dan in Nederland en Zweden. Of denk aan de gevallen van ontspoorde zorg en verwaarlozing in de ouderenzorg van afgelopen jaren en het hoge aantal meldingen van ouderenmishandeling bij het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling (VLOCO), CAW’s en hulplijn 1712.

Dergelijke zaken hebben het vertrouwen van de Belg in deze residentiële voorzieningen ongetwijfeld geen goed gedaan. Het blijkt ook uit de cijfers. Uit een enquête (2022) van Indiville, op vraag van de Koning Boudewijnstichting, bij 2401 niet-hulpbehoevende ouderen blijkt dat maar liefst 71% hoopt nooit in een woonzorgcentrum te moeten verblijven. Nog uit diezelfde cijfers blijkt 38% negatief, 38% neutraal, 24% eerder positief en 2% erg positief te staan tegenover de woonzorgcentra. De enquête ‘Ouderenzorg in tijden van corona’ van Solidaris komt met vergelijkbare bevindingen. Liefst 41% van de bevraagde ouderen staat sinds corona negatiever over een mogelijk verhuis naar het woonzorgcentrum. De ouder wordende Belg wil liefst zo lang mogelijk thuis blijven wonen, ook als de zorgbehoefte zwaarder wordt.

Dergelijke zaken hebben het vertrouwen van de Belg in deze residentiële voorzieningen ongetwijfeld geen goed gedaan. Het blijkt ook uit de cijfers.

Is het tijd om vaarwel te zeggen aan het concept van woonzorgcentra? Niet als het aan de demografie ligt. We evolueren van zo’n 210.000 85-plussers in Vlaanderen op dit moment naar 300.000 in 2036. En hoe we het ook draaien of keren, er komt een moment in ieders leven dat de zorgvraag de thuiscapaciteit overstijgt en dat een continue opvolging noodzakelijk wordt. Vreemd genoeg kijkt de Vlaamse regering ondanks die vaststellingen meer en meer naar vermaatschappelijking van zorg (zie ook deze blog). Centraal bij dat principe is dat de zorg van grote collectieve instellingen verschuift naar de gemeenschap. Van een groot woonzorgcentrum naar ondersteuning op maat aan huis, met vooral de nadruk op zorg vanuit het informele netwerk (mantelzorg, vrienden, familie, …).

Tegelijkertijd is er – door besparingen, slechte werkomstandigheden en arbeidsmarktkrapte – vandaag een groot tekort aan personeel, slaat de vergrijzing toe binnen de personeelsbestanden én ervaren de personeelsleden een grote werkdruk en onvoldoende verloning, waardoor ze vroegtijdig de sector verlaten. Meer hulpvragen en minder helpende handen. We stevenen af op een zorginfarct in Vlaanderen die zijn gelijke niet kent.

Tijd om grondig vooruit te kijken.

Hoe nodig blijven woonzorgcentra in de toekomst?

Laat mij daar eerst ideologisch op antwoorden. Als Vlaams ABVV geloven wij sterk in de kracht van solidariteit of het collectief belang. In een steeds individualistischere samenleving als die van vandaag kunnen collectieve projecten een groot verschil maken. Zowel op vlak van samenhorigheid en emancipatie, als nog vele andere vlakken, zijn er grote voordelen te halen uit grote collectieve projecten. De woonzorgcentra zijn een voorbeeld van grote collectieve ‘projecten’ waar ouderen samenhuizen en zorg en ondersteuning op maat krijgen en verdelen. De minst zorgbehoevende kan een stukje van zijn of haar zorg doorgeven aan de meest zorgbehoevende. Maar evengoed kan de meest zorgbehoevende op sociaal of emotioneel vlak nog veel bijdragen aan andere bewoners die misschien wat meer geïsoleerd geraken. De woonzorgcentra kunnen een dam vormen tegen een verregaande vermaatschappelijking en individualisering van de samenleving.

Woonzorgcentra zijn en blijven een onderdeel van onze zorgtoekomst. Daarom kunnen we niet blind zijn voor wantoestanden.

Tegelijk is er ook de vaststelling dat geen enkele omgeving in Vlaanderen aangepast is aan ‘zo lang mogelijk thuiswonen’. Woonexpert Pascal De Decker heeft het zelfs over ‘schuldig verzuim’ als we ouderen zo lang mogelijk thuis laten wonen. Het principe van ‘moving-in-time’ zou daarbij meer aan belang mogen winnen. Daarmee kom je tegemoet aan de afnemende mobiliteit en toenemende zorgbehoefte. Dat begint bij het op tijd verhuizen naar een aangepaste woning, een appartement, assistentiewoning en/of, waarom niet, het woonzorgcentrum.

Tot slot, en niet onbelangrijk, mogen we niet vergeten dat woonzorgcentra vaak over gespecialiseerde kennis en zorgondersteuning beschikken die moeilijk ingevuld kunnen worden in de thuiszorg. Denk aan ondersteuning voor personen met dementie, bepaalde til -en heftechnieken of het ongelofelijk belangrijke werk van animatoren om fysieke en cognitieve problemen te verzachten en verhelpen. Woonzorgcentra links laten liggen zou betekenen dat bepaalde expertises verdwijnen of op veel kleinere schaal gehanteerd worden.

Woonzorgcentra zijn en blijven dus een onderdeel van onze zorgtoekomst. Daarom kunnen we niet blind zijn voor wantoestanden. Het moet op vele vlakken anders. Maar moeten we ook aandacht hebben voor alternatieve woonvormen die een waardig alternatief kunnen zijn voor het eeuwige dilemma tussen thuiswonen of het woonzorgcentrum.

Hoe betaalbaar is dat woonzorgcentrum straks?

Het is een klassieker maar het blijft ontzettend belangrijk om te benadrukken: de woonzorgcentra in Vlaanderen zijn te duur. De prijs van een gemiddelde kamer in een woonzorgcentrum in Vlaanderen is gemiddeld 1.913 euro per maand, blijkt uit de officiële meting op 1 mei 2022 van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Sinds die laatste officiële meting heeft het overgrote deel van de woonzorgcentra hun prijzen opnieuw verhoogd. Er zijn voorlopig geen nieuwe cijfers beschikbaar voor de periode 2022-2023 maar op basis van berekeningen van OKRA zou de gemiddelde maandprijs van een eenpersoonskamer op 1 januari 2023 liefst 2096,74 euro bedragen (2246 euro in commerciële woonzorgcentra en 2024 euro in de niet-commerciële). Deze dag -of maandprijzen zijn echter niet de enige prijzen die aangerekend worden. Hier bovenop komen nog vaak de supplementen zoals tv, kabelaansluiting, internet, kapper, pedicure, enz.

Het woonzorgcentrum is gewoonweg te duur. Ongeveer 8 op de 10 gepensioneerden kunnen met hun wettelijke pensioen de factuur in het woonzorgcentrum niet betalen. Bewoners moeten meer en meer hun spaargeld aanspreken, hulp vragen bij familie of vrienden en/of aankloppen bij het lokale OCMW. Hoe groot die familiale solidariteit is, spontaan of via de terugvordering van het OCMW, weet niemand. Een blinde vlek die terecht wordt aangekaart door Nils Vandenweghe, directeur van de Vlaamse Ouderenraad. Er wordt een financiële kwetsbaarheid gecreëerd bij veel gezinnen die amper maatschappelijke weerklank krijgt. Het risico om familieleden op te zadelen met extra kosten schrikt ouderen bovendien ook af om de stap te zetten naar een woonzorgcentrum. ‘Laat me maar thuisblijven’, melden ze, ook al gaat het al een hele tijd niet meer.

Willen we de woonzorgcentra toegankelijker en aantrekkelijker maken dan moet het een heel stuk betaalbaarder. Dat kan door sociale correcties toe te passen op de eigen bijdragen die zorgbehoevenden betalen, bijvoorbeeld via een inkomensgerelateerd ligdagprijs. Maar ook door de invoering van een inkomensgerelateerde maximumfactuur voor niet-medische zorgkosten. Deze maatregel kan zowel ouderen in woonzorgcentra als thuiswonende ouderen de nodige financiële ademruimte geven. Tot slot wordt het tijd om de onderhoudsplicht af te schaffen en zo zorg voor zorgbehoevende ouderen onder de collectieve solidariteit te brengen.

Het woonzorgcentrum van de toekomst is transparant

Er loopt iets grondig fout in het financieel huishouden van de commerciële woonzorgcentra. Dat is het minste wat men kan zeggen na de onthullingen door de Vooruit-studiedienst over financiële wanpraktijken binnen enkele grote commerciële groepen. Uit een heleboel financiële inspectieverslagen van de zorginspectie blijkt dat er onder de vorm van dividend, management fees en interne leningen geld naar de aandeelhouders en overkoepelende structuren van commerciële woonzorgcentra wordt gesluisd. Bovendien verdienen de commerciële spelers fortuinen aan de bouw en doorverkoop van woonzorgcentra aan beursgenoteerde vastgoedgroepen (zoals Cofinimmo en Aedifica). Deze laatste verhuren de gebouwen terug aan verschillende vzw’s (schijnvzw’s), met hoge rendementen tot 6%, waarmee de commerciële groepen de dienstverlening organiseren.

Dergelijke marktwerking is eigen aan de private markt waar de zoektocht naar winst de belangrijkste strategie vormt. Maar moeten we dat normaal vinden voor een sector die elk jaar meer dan 2,8 miljard euro aan subsidies ontvangt om de zorgverlening te financieren? Publieke middelen verdwijnen in de zakken van aandeelhouders en vastgoedinvesteerders en dat in een sector waar vaak met financieel kwetsbare mensen wordt gewerkt. In de praktijk blijkt bovendien dat deze commerciële woonzorgcentra op verschillende vlakken slechter scoren dan andere types woonzorgcentra: de inzet van minder personeel, hogere facturen en meer woonzorgcentra op de zwarte lijst.

Het vertrouwen herstellen in de woonzorgcentra begint met de cowboys eruit te halen.

Het vertrouwen herstellen in de woonzorgcentra begint met de cowboys eruit te halen. Daarom moet de overheid dringend werk maken van een regelgevend kader dat bedrijven met winstoogmerk de toegang tot de gesubsidieerde zorg onmogelijk maakt. Daarbij moet men we de voorkeur geven aan publieke en social-profit voorzieningen die hun winsten opnieuw investeren in het woonzorgcentrum.

Er moeten eindelijk ook stappen gezet worden richting een uniforme en transparante boekhouding voor de verschillende types woonzorgcentra. Het is hallucinant dat de Vlaamse overheid nog steeds geen zicht heeft op de jaarrekeningen van de woonzorgcentra. Maar even goed moet het voor de bewoners en hun familie veel duidelijker worden wat er binnen de dagprijs valt, wat de extra’s kosten zijn en hoe de totaalfactuur wordt bepaald. Dat moet al duidelijk zijn vóór de bewoner één stap in het woonzorgcentrum heeft gezet.

Het woonzorgcentrum van de toekomst is werkbaar

Dat de woonzorgcentra in de hoek zitten waar de klappen vallen heeft uiteraard ook te maken met de onderfinanciering van de sector. Het moet gezegd dat er al stappen in de goede richting werden gezet deze legislatuur. Zo werd een Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA-6) afgesloten in 2020 tussen vakbonden, zorgkoepels en de Vlaamse Regering. Belangrijk daarin was de gelijktrekking van RVT-bedden (Rust- en Verzorgingstehuis: een hoger gesubsidieerde plaats voor een zwaar zorgbehoevende oudere) en ROB-bedden (Rustoorden voor Bejaarden: een lager gesubsidieerde plaats voor minder zwaar zorgbehoevende oudere) naar het niveau van de RVT-financiering. Waardoor de woonzorgcentra een personeelsstijging van 1.573 VTE’s kregen. BBTK-ondervoorzitter Johan Van Eeghem (destijds federaal secretaris voor de sector) had het terecht over een ‘historisch akkoord’.

Het woonzorgcentrum van de toekomst moet er een zijn waar het aangenaam werken is.

Toch is het nog steeds alle hens aan dek in de woonzorgcentra. Hierboven hadden we het al over de demografische tijdbom, zowel bij de zorgbehoevenden als het personeel, waarvan de effecten stillaan doorsijpelen. Een groot deel van het zorgpersoneel gaat met pensioen terwijl de vacatures niet ingevuld raken. Als klap op de vuurpijl dreigt er een leegloop in de sector door de torenhoge werkdruk. De resultaten van een enquête opgesteld door BBTK, in samenwerking met de VUB, hebben aangetoond dat de hele social profit sector op haar tandvlees zit, en de ouderenzorg nog net iets meer. Dezelfde conclusie kunnen we trekken uit de werkbaarheidsmonitor van de Stichting Innovatie en Arbeid van de SERV. De werkbaarheidsgraad in woonzorgcentra blijkt daar significant lager dan in de rest van de gezondheids- en welzijnszorg (namelijk 41,5% tegenover 50,8% voor de gehele sector zorg en welzijn).

Het woonzorgcentrum van de toekomst moet er een zijn waar het aangenaam werken is. Dat wil zeggen zorgpersoneel dat goede verloning, omkadering, ondersteuning en de nodig ruimte krijgt om voor de bewoners te zorgen. Daarom moet er een stabiele en toereikende basisfinanciering zijn, en moet er een hogere personeelsomkadering gerealiseerd worden.

Het woonzorgcentrum van de toekomst is buurtgerichter

“Het woonzorgcentrum blijft in de toekomst vooral een woonomgeving, het wordt niet opnieuw een ziekenhuis zoals in het verleden.” Professor Anja Declercq heeft gelijk als ze zegt dat de woonzorgcentra vooral dienen om in te wonen en te leven, en niet zozeer moeten dienen als verplichte laatste stop in het leven. Dat leven doen we allemaal in onze buurt, wijk, straat of dorp. Voor de bewoners van een woonzorgcentrum mag dat niet anders zijn. Het wordt tijd dat onze woonzorgcentra de deuren opengooien voor de buurt. Er bestaan al veel goede praktijken zoals bezoekjes van lokale scholen of het openhouden van een caféetje voor de buurt. Het woonzorgcentrum moet deel worden van de lokale gemeenschap.

Zo kan een woonzorgcentrum dienen als hub voor diverse diensten in de buurt waardoor mensen die er niet wonen of er geen familie hebben, toch langskomen.

In het SERV-adviesJuiste zorg, juiste plaats: over vermaatschappelijking van de zorg met beide voeten op de grond’ doen we samen met de andere sociale partners concrete voorstellen om die verbinding met de buurt te versterken. Zo kan een woonzorgcentrum dienen als hub voor diverse diensten in de buurt waardoor mensen die er niet wonen of er geen familie hebben, toch langskomen. Of er kan gekeken worden naar een tijdelijke andere invulling van bestaande erkenningen en vergunningen. Bijvoorbeeld lege plaatsen die kunnen dienen voor dagopvang of respijtzorg (het tijdelijk overdragen van zorg zodat mantelzorgers tijd hebben voor andere zaken). Uiteraard steeds met de nodige voorwaarden: geen verdringing van andere zorg, voldoende personeel met een werkbaar takenpakket en gewaarborgde financiering.

Het woonzorgcentrum van de toekomst is vernieuwend

De één zal zo lang mogelijk thuis willen wonen, eventueel met de nodige formele en informele zorg, de ander zal op tijd willen verhuizen naar een woonzorgcentrum, assistentiewoning, zorgwoning of een kangoeroewoning. Elk van ons heeft andere wensen en voorkeuren. In de publicatieKiezen moet kunnen. ook voor ouderen. de woonzorgomgeving van de toekomst’ van de Koning Boudewijnstichting worden deze voorkeuren van woonvormen opgelijst van hoog naar laag: de eigen woning, assistentiewoning, woonzorgcentrum, groepswoning en kangoeroewoning/zorgwoning.

Bepaalde woonzorgvormen, zoals kangoeroewoningen of groepswoningen, zijn vandaag nog minder populair maar zijn wel aan een opmars bezig. Het komt er voor de Vlaamse Overheid op aan om deze nieuwe woonvormen te stimuleren met gerichte maatregelen (vb. afschaffing statuut samenwonenden). Maar toch mogen we ook het potentieel van klassieke woonvormen, zoals thuiswonen en woonzorgcentra, niet links laten liggen. De digitalisering kan bijvoorbeeld vandaag al een grote impact hebben op de duur van het verblijf in eigen huis. Ook de evolutie naar kleinschalige wooneenheden binnen de grote structuur en omgeving van het woonzorgcentrum kan interessant zijn om de aantrekkelijkheid van woonzorgcentra te vergroten. Een andere interessante evolutie binnen de woonzorgcentra is de Tubbe-aanpak. Een praktijk die overgewaaid is vanuit Scandinavië en die erop gericht is de bewoners mee aan het stuur te laten van de dagelijkse organisatie van het woonzorgcentrum.

Het woonzorgcentrum als deel van de oplossing

We moeten de woonzorgcentra meer als deel van de oplossing dan van het probleem bekijken. Ja, er zijn verschrikkelijke wantoestanden en ja, het merendeel wil er niet naartoe verhuizen. Maar door enkele structurele en gerichte ingrepen en een vernieuwde en verfrissende blik, kunnen we van de woonzorgcentra opnieuw een positief verhaal maken. Door ze betaalbaarder, transparanter, werkbaarder, buurtgerichter en vernieuwend te maken, kunnen ze transformeren van ‘places to end’ naar ‘places to be’.

Enquête ABVV Senioren

Hoe kijken onze eigen leden naar het woonzorgcentrum, en bij uitbreiding het wonen in eigen huis of een assistentiewoning? Kunnen zij de facturen nog betalen en wat betalen zij juist? Zijn zij tevreden van de huidige woonomgeving en waar zouden zij naartoe verhuizen bij een zware zorgbehoefte? Het zijn maar enkele van de vragen die we onze leden zullen stellen. Op die manier trachten we drempels van onze leden in kaart te brengen en een beeld te schetsen van hun woonzorgbehoefte. Met de antwoorden in de hand zullen we vervolgens met hen in debat gaan en een aantal concrete voorstellen formuleren in de zoektocht naar het woonzorg(centrum)-systeem van de toekomst.

Ben je lid van het ABVV? Vul dan de enquête in over jouw woonzorgbehoefte. Je kan de enquête ook invullen voor een vriend/kennis of familielid. Invullen kan via de volgende link: https://nl.surveymonkey.com/r/zorgenwonen

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone