Print Friendly, PDF & Email

Vandaag de dag hoor je vaak dat werken, als in arbeid, de sleutel tot de spreekwoordelijke hemel is: werken is gezond, werken geeft voldoening, werken geeft structuur, werken geeft (financiële) vrijheid, werken leidt tot verzelfstandiging, zelfontplooiing en zelfbeschikking. Werken is zogezegd bovenal emanciperend. De confronterende realiteit is echter dat slechts één op twee Vlaamse werknemers een werkbare job heeft. Bovendien waren er in 2021 bijna een kwart miljoen loontrekkenden in Vlaanderen langer dan één jaar ziek. En deze cijfers stijgen pijlsnel. De boutade ‘werken is gezond, werken emancipeert’ lijkt op zijn minst voor meer dan 1,2 miljoen werknemers eerder een fabeltje.

Bovendien zijn de (werkbare) jobs ook ongelijk verdeeld:

  • Arbeiders maken 2/3de uit van de langdurig zieken.
  • Vrouwen zijn oververtegenwoordigd bij de langdurig zieken.
  • Kortgeschoolden en personen met een arbeidshandicap ervaren minder leermogelijkheden en hebben motivatieproblemen (2 elementen van werkbaar werk).
  • Bijna 1 op 2 van de werkzoekenden zijn kortgeschoold
  • Van de 131.000 mensen die thuisblijven om voor hun kinderen of familie te zorgen zijn 96,5% vrouw

Bovenstaande cijfers tonen een arbeidsmarkt die ondanks een breed tweeverdienersmodel nog steeds afgestemd lijkt op het leven van een man in goede gezondheid die een vrouw heeft om voor de kinderen te zorgen, het huishouden op orde te stellen en de boterhammen te smeren. Met de intrede van vrouwen op de arbeidsmarkt heeft er op veel terreinen simpelweg geen herverdeling van taken plaatsgevonden: vrouwen blijven hoofdzakelijk de zorg voor familie en huishoudelijke taken opnemen tenzij ze de financiële mogelijkheden hebben om deze taken uit te besteden aan veelal vrouwen van kleur in laagbetaalde jobs. Er is niets weg gegaan, enkel bijgekomen.

De grootste uitdaging ligt dus misschien wel niet zozeer in ‘meer’ werk maar wel in meer kwalitatief werk.

Vele laagproductieve jobs, zoals schoonmaak, bewaking of administratie zijn de afgelopen decennia vanuit de industrie en overheid geoutsourced. De mensen in deze jobs zijn terechtgekomen bij slecht betalende dienstenaanbieders. Dit zorgt ervoor dat kortgeschoolden vandaag veel slechter af zijn op de arbeidsmarkt. Er zijn vandaag nog maar weinig werkbare en duurzame jobs te vinden voor kortgeschoolden. Bovendien zijn het vaak jobs met onregelmatige arbeidstijden en een slechte bereikbaarheid. Kinderopvang of het openbaar vervoer zijn er slecht op afgestemd.

Ook wat betreft fysiek belastende jobs is de evolutie lang niet zo positief als wel eens wordt gedacht. Tussen 2004 en 2019 nam het aantal werknemers dat geconfronteerd werd met fysiek belastend werk toe. Meer dan een kwart van de werknemers heeft te maken met lawaaihinder (+3,2 pp), 1 op 10 met gevaarlijke stoffen (+0,7 pp), 1 op 5 met lichamelijk zware taken (+3,9 pp), 1 op 4 met ongemakkelijke of inspannende werkhoudingen (+3,9 pp) en meer dan 1 op 3 met repetitieve hand/armbewegingen (+2,5 pp).

En het gaat verder dan dat. Onze arbeidsmarkt zoals deze vandaag is vormgegeven, zorgt voor een structurele uitval van een belangrijke groep personen: vrouwen, alleenstaanden met kinderen, werknemers met onregelmatige uren, personen met gezondheidsuitdagingen. De arbeidsmarkt duwt deze mensen letterlijk uit jobs omdat zij niet meer meekunnen. Mensen met de stok dwingen om mee te stappen in de ratrace zonder de werkbaarheid van jobs aan te pakken, zal de problemen enkel groter maken. De grootste uitdaging ligt dus misschien wel niet zozeer in ‘meer’ werk maar wel in meer kwalitatief werk. Enkel zo kan werk haar emanciperende rol waarmaken.

Meer werken als eenheidsworst?

Elke politieke partij buigt zich in haar programma over ‘Werk’ en het is een centraal thema deze verkiezingen. Een eerste vaststelling is dat er een vrij grote eensgezindheid lijkt te zijn op een aantal vlakken. Alle partijen in Vlaanderen zijn het erover eens: er moeten (met de nadruk op ‘moeten’) meer mensen aan het werk. Dat is niet zo verrassend. Al sinds de jaren tachtig omarmen alle politieke partijen het economisch winstmodel en vooral een erg economische kijk op arbeid. De doelstelling van werk is met die bril bekeken niet langer emancipatie maar wel het inzetten van mensen als grondstof om onze economie te bestendigen: “We moeten meer mensen aan het werk helpen om onze welvaart veilig te stellen.” bij monde van Open VLD. En ook bij CD&V zien we dezelfde geluiden: ‘Een hogere werkzaamheidsgraad is immers cruciaal in functie van een sterke sociale zekerheid. Je bouwt immers geen sociaal paradijs op een economisch kerkhof. Scandinavische overheidsuitgaven verdienen een solide financiering. De babyboomgeneratie zwaait af, en als we onze pensioenen willen financieren, zijn meer middelen nodig.’

Er is een groot risico dat deze manier van denken komende legislatuur nog verder zal doorslaan.

Overal klinkt dezelfde boodschap: tegen 2030 moet op zijn minst 80% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd aan het werk zijn. Vandaag klopt Vlaanderen af op 76,8% (cijfer steunpunt werk). Waarom we geland zijn op 80% is eigenlijk niet geweten. Het is een totaal arbitrair getal, nattevingerwerk. En wat die magische 80% precies zou moeten opleveren? Niemand die het echt kan zeggen. Die nadruk op meer werken gaat steeds verder, want het wordt stilaan de oplossing voor alles. Niet enkel voor het bestendigen of vooruitgaan van economische welvaart en de financiering van de sociale zekerheid maar ook voor tal van andere uitdagingen: de schaarste in de sociale woningbouw, het grote aantal langdurig zieken, de tekorten in de zorg, armoede (alhoewel de armoede vandaag niet daalt met een hogere werkzaamheidgraad)… en ga zo maar door.

Die logica leidt er ook toe dat mensen die vandaag niet aan het werk zijn als profiteurs worden beschouwd. Zowel zij die – na een werkperiode – een uitkering ontvangen als zij die geen uitkering ontvangen. En dat geldt niet enkel voor de rechterzijde van het politieke spectrum. Er is dan ook een groot risico dat deze manier van denken komende legislatuur nog verder zal doorslaan.

Hallo? En arbeidsduurvermindering?

Het ABVV pleit al jaren voor een ander arbeidsmarktbeleid dat rekening houdt met de dagelijkse realiteit en noden van mensen. Een arbeidsmarkt op mensenmaat betekent in de eerste plaats: het doorvoeren van een arbeidsduurvermindering met behoud van loon en compenserende aanwervingen. Of het nu gaat om werkdruk, zorgtaken opnemen, opleiding volgen, opvoeden, zelfontplooiing… de eisen die vandaag omwille van ons economisch en sociaal systeem aan het individu worden gesteld zijn hoog en vaak onrealistisch.

Een arbeidsduurvermindering zorgt ervoor dat mensen weer greep krijgen op hun tijd en weer meer vrijheid krijgen om te kiezen waaraan ze die besteden. En dat is geen onrealistische droom. De sociaal-economische barometer van het ABVV (2022) toont aan dat België tussen 2000 en 2020 een productiviteitsstijging, na correctie van inflatie, kende in de dienstensector van 25,5% en in de industrie van 52%. Cijfers die hoger zijn dan in de buurlanden. Echter wordt die productiviteitsgroei onvoldoende omgezet in een verhoogde koopkracht of een verbetering van de levenskwaliteit.

Als we een andere samenleving willen – gezonder, met meer tijd en minder druk, minder uitval door ziekte, minder stress, een betere combinatie werk-privé, meer tijd voor zorg, voor opleiding en zelfontwikkeling, en een meer eerlijke verdeling van de baten van onze economie – dan moet arbeidsduurvermindering daar deel van uitmaken.

Verschillende partijen erkennen de noodzaak van werkbaar werk en het gebrek aan tijd voor zorg maar inzetten op structureel minder gaan werken behoort maar zelden tot hun oplossingen. Minder werken zien we enkel terugkomen bij PVDA en in iets minder expliciete mate bij Groen, die gaat voor een uitbreiding van verlofdagen en een individueel ongemotiveerd tijdskrediet. Vooruit voorziet een tijdrekening met extra rechten op ongemotiveerd tijdskrediet naarmate men langer werkt en ook indien men zorgtaken opneemt. Voor arbeidsduurvermindering kijken zij eerder naar het sociaal overleg. Maar ook Vooruit legt een grote nadruk op ‘meer werken’. We moeten dan ook vaststellen dat collectieve arbeidsduurvermindering geen gedragen thema is bij de Vlaamse politieke partijen.

Bovendien zie je bij veel centrum- en rechtse partijen ook net het omgekeerde nl. de inzet op meer werken door onder andere uitbreiding van flexijobs, studentenarbeid en andere stimulansen.

Wat met werkbaar werk?

Naast een structurele arbeidsduurvermindering is er ook nood aan het inzetten op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Zo’n 36,1% van de werknemers ervaart werkstressklachten volgens de werkbaarheidsmonitor. Dat is een stijging van 24,91% ten opzichte van 2004, het begin van de metingen. Personeelsverloop, uitval en werkbaarheidsproblemen hangen sterk samen. 82,7% van de werknemers ouder dan 40 die aangeven geen werkbaarheidsknelpunten te ervaren geven aan dat ze kunnen doorwerken tot aan hun pensioenleeftijd. Dat percentage daalt drastisch van zodra werknemers werkbaarheidsknelpunten ervaren. Nog maar 59,1% van de werknemers met 1 werkbaarheidsprobleem verwacht de pensioenleeftijd te halen. Dat zakt naar 31,8% bij twee of meer knelpunten. Je zou dus verwachten dat wie wil inzetten op ‘meer werken’ ook wil inzetten op werkbaar werk. Het heeft immers weinig zin om te focussen op activerende maatregelen die voor meer instroom op de arbeidsmarkt (zouden moeten) zorgen als je langs de andere kant geen oog hebt voor de uitstroom die de slechte kwaliteit van jobs veroorzaakt naar langdurige ziekte of vervroegde uittrede.

Het ABVV onderstreept al decennialang het belang van werkbaar werk in het sociaal overleg. Sensibiliseringscampagnes of projectmatige maatregelen, iets waar vooral afgelopen legislatuur door Vlaanderen op werd ingezet, blijken onvoldoende te helpen. Een focus op een collectieve, multidisciplinaire aanpak van onderuit waarbij werknemersvertegenwoordigers maximaal worden betrokken en die inspelen op het aanpassen van de arbeidsorganisatie, dat kan wel helpen. Zo blijkt uit het onderzoek van Jacques Wels (ULB, Universiteit van Cambridge) dat in Britse bedrijven met beter sociaal overleg de fysieke gezondheid van werknemers, en in mindere mate ook de mentale gezondheid, beter is.

Je zou verwachten dat wie wil inzetten op ‘meer werken’ ook wil inzetten op werkbaar werk.

Naast maatregelen op bedrijfsniveau zijn er nog zaken nodig. Sectorale afspraken en actieplannen bijvoorbeeld en een werkbaarheidsfonds, beheerd door werkgevers én werknemers, waar ondernemingen financiering kunnen aanvragen voor werkbaarheidsprojecten in de onderneming in samenspraak met de werknemersvertegenwoordiging. Een werkbaarheidsgarantieplan die inzet op het responsabiliseren van werkgevers wanneer zij de opname van bestaande rechten (ouderschapsverlof,…) verhinderen en hun verantwoordelijkheid niet nemen inzake welzijn op het werk. Structurele informatieoverdracht aan werknemers zodat zij maximaal gebruik maken van de mogelijkheden om de loopbaan onderbreken. Het geven van een werkbaarheidspakket met rechten die veralgemeend worden ongeacht het soort arbeidscontract zodat ook werknemers met precaire contracten gebruik kunnen maken van loopbaaninstrumenten die voor hen vandaag niet voorhanden zijn (zoals tijdskrediet,…).

Voor bovenstaande voorstellen hebben we zeker bondgenoten ter linkerzijde van het politieke spectrum. Daar waar arbeidsduurvermindering weinig gedragen is, zien we meer aandacht voor het bredere thema werkbaar werk. Zowel Groen als Vooruit en PVDA wijden er een belangrijk stuk van hun partijprogramma aan. Ook CD&V vermeldt het thema en stelt o.a. responsabilisering van werkgevers voor. Maar tegelijk gaat die partij erg ver in het flexibiliserings- en activeringsverhaal en zijn de voorstellen rond werkbaar werk eerder weinig concreet uitgewerkt. Voor de rechtse partijen is de inzet op werkbaar werk op de werkvloer geen prioriteit en wordt de verantwoordelijkheid vooral afgeschoven op het individu.

Tot slot

De obsessie van het Vlaamse politieke landschap met de 80% werkzaamheidsgraad is te ver doorgeslagen en dat zie je in de partijprogramma’s. Er is nood aan een ambitieus cijfer over werkbaar werk. Van 80% tewerkstelling naar 100% werkbare jobs? Een grondige aanpak en hervorming dringt zich op om dit te bereiken. Maar de aandacht voor zo’n hervorming is vandaag eerder mager in de verkiezingsprogramma’s.

Daar ligt dus nog flink wat werk voor na 9 juni. Zonder het centraal stellen van werkbaar werk in plaats van louter ‘meer werk’ zal de ratrace stelselmatig mensen uit de arbeidsmarkt blijven duwen. Het terugbrengen van het idee dat werk iets emanciperends is, iets dat in de eerste plaats dient om vooruit te komen in het leven, kan enkel als we minder gaan werken én de arbeidsomstandigheden verbeteren. Want zeg nu zelf: er is niemand die op zijn sterfbed zegt: ‘had ik maar meer gewerkt’. We leven immers niet om te werken, we werken om te leven.

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone