Print Friendly, PDF & Email

In drie luiken buigen de ABVV-experten zich over de afgelopen Vlaamse regeerperiode en over drie specifiek Vlaamse bevoegdheden: werk, welzijn en wonen. ABVV-expert Steven Genbrugge bijt de spits af. Hoe zit het na vijf jaar ‘vertrouwen, verbinden en vooruitgaan’ met het Vlaamse werkbeleid? En vooral, hoe gaan we hierna best verder?

Niet vooraan

Met de slogan “vertrouwen, verbinden, vooruitgaan” werd in 2014 het Vlaamse regeerakkoord ingeluid. Op werkvlak ambieerde de kersverse Vlaamse regering een verhoging van onze werkzaamheidsgraden tot het niveau van het Europese koppeloton. Met de zesde staatshervorming kreeg ze daarbij een uitgebreid instrumentarium om deze ambities hard te maken. Verschillende materies van het arbeidsmarktbeleid werden overgeheveld naar de gewesten: de doelgroepmaatregelen inzake loonkosten, opleiding en begeleiding van werkzoekenden, tewerkstellingsprogramma’s, het activeringsbeleid, economische migratie, sociale economie, het loopbaan- en competentiebeleid…

De slotsom is dat we anno 2019 helemaal niet vooraan in de klas zitten, maar afglijden naar de middenmoot binnen de Europese Unie.

Maar de slotsom is dat we anno 2019 helemaal niet vooraan in de klas zitten, maar afglijden naar de middenmoot binnen de Europese Unie. De actuele werkzaamheidsgraad van 74,4% duidt binnen de Europese context en tendensen op een bescheiden progressie voor Vlaanderen. Bovendien is men er niet in geslaagd de kloof van bepaalde groepen versneld te dichten en hen evenredig te laten participeren. Langdurig werkzoekenden, personen met een handicap, personen met migratieachtergrond, 55+’ers en kortgeschoolden vinden nog altijd niet in dezelfde mate de weg naar de arbeidsmarkt.

Wortel en stok

Het activeringsverhaal dat Vlaanderen uitrolt wordt metaforisch vertaald als de wortel en stok benadering. Een aanpak die er in bestaat elke werkzoekende actief te benaderen en consequent op te volgen. VDAB introduceerde zelfs een nieuwe contactstrategie die zijn klassieke dienstverleningsmodel transformeerde naar een digital first aanpak om zo gerichter ruimte te kunnen maken voor individuele begeleiding op maat. Maar binnen deze ambitie om elke werkzoekende in te sluiten in de begeleiding ontbreken vaak de zekerheid en het perspectief dat de begeleidings- en opleidingsinspanningen ook effectief naar werk of een opstap naar werk leiden. Via een finaliteitsstage, een IBO, een job.

Het activeringsbeleid breidt voortdurend nieuwe schakels aan het inspanningsverwachtingspatroon van werkzoekenden (de stok). De opdrachten worden geformaliseerd, de inspanningen gemeten, de digitale controle opgetrokken. Om de intensiteit, het geloof en vertrouwen op die aanpak intact te houden moeten werkzoekenden natuurlijk ook een perspectief krijgen dat ze na die toegewijde activering daadwerkelijk kunnen landen op die arbeidsmarkt. De wachtkamer moet voor alle groepen op onze arbeidsmarkt een tijdelijke positie zijn, geen residentieel bestaan.

Binnen de huidige marktcontext is het niet realistisch om voor iedereen een kans op tewerkstelling in de reguliere economie in het vooruitzicht te plaatsen. Personen die omwille van een arbeidsbeperking aan de zijlijn staan, krijgen vaak geen kans op de reguliere arbeidsmarkt. Getuige de enorme wachtlijsten in de sociale economie. Dit marktfalen kan maar gecorrigeerd worden via bijkomende werplekken in de beschutte en sociale werkplaatsen (collectief maatwerk) en lokale diensteneconomie. Met vervolgens een inbedding in realistische trajecten met doorstroomacties naar de reguliere economie.

Het versterken van de degressiviteit of het beperken in tijd van de werkloosheidsuitkering getuigt van veel ideologische drive, maar minder van een geïntegreerde blik op de realiteit.

Er zal dus een flinke inspanning nodig zijn om zowel op de reguliere markt als via bijkomende tewerkstellingsplekken in de sociale economie werk op maat te kunnen realiseren. Het geloof dat de competenties van de betrokkene het uitgangspunt zijn en niet een rigide functieomschrijving is een goede leidraad om dit te kunnen realiseren.

Degressiviteit

De helft van alle werklozen heeft – door de degressiviteit van de uitkering – een inkomen onder de armoedegrens. En het feit dat ze hun stinkende best doen zo snel mogelijk een job te vinden verlaagt dat risico niet. Omdat politici blijven geloven (en zich niet buigen over wetenschappelijke inzichten) dat een verregaande verarming de prikkel tot actief zoekgedrag is. Sommige partijen geloven zelfs dat het vooruitzicht van het volledige verlies van de uitkering, mensen vanzelf een job zal doen vinden.

Het versterken van de degressiviteit of het beperken in tijd van de werkloosheidsuitkering getuigt van veel ideologische drive, maar minder van een geïntegreerde blik op de realiteit. De realiteit is dat werklozen nu al in stijgende mate ondergedompeld worden in armoede, en dat structurele uitsluitingsmechanismen onbehandeld blijven. Noch dat de context waarbinnen je werkt zoekt remmend of stimulerend kan zijn of dat niet alle personen gelijke kansen krijgen om een job te vinden. De achterstelling op de arbeidsmarkt van kortgeschoolden, personen met een handicap, personen met migratieachtergrond en 55-plussers wordt niet opgelost door hun uitkering te verlagen of af te nemen.

Bijzonder pijnlijk voorbeeld hiervan is de nieuwe beschermingsuitkering voor mensen met medische, mentale, psychische, psychologische of sociale problematieken. Deze personen doorlopen eerst een activeringstraject met stages en observaties en kunnen pas daarna als niet toeleidbaar worden beoordeeld door de gewestelijke bemiddelingsdiensten. Ondanks hun ziektegeschiedenis, de inspanningsbereidheid en het afgelegd traject worden ze ondertussen toch geconfronteerd met een daling van hun uitkering en een bestaan onder de armoedegrens. Het ‘falen’ wordt bij hen gelegd. We kunnen dit natuurlijk ook omdraaien en stellen dat de huidige arbeidsmarkt niet in staat is deze mensen een plaats toe te kennen. Uitgedrukt in strafrechterlijke termen wordt dit heel helder: men sanctioneert personen die vrijgepleit zijn van elke schuld. Een contradictie die juridisch maar vooral moreel verwerpelijk is.

Bindende aanpak

Een aanklampende, dedicated aanpak is nodig om bepaalde groepen te kunnen opnemen in de arbeidsmarkt. Een aanpak die werkzoekenden over de drempel van de selecties helpt, die werkzoekenden motiveert, die hen op weg helpt naar relevante competentieversterking en hen binnen een autonomie bevorderende aanpak begeleidt. Een aanpak die op een actieve wijze de discriminatie op de arbeidsmarkt helpt aan te pakken.

Een groot deel van die ‘dedicated aanpak’ werd onder de regering Bourgeois uitbesteed in zogenaamde tenders. Eerst werd de aanpak hierbij uitgeschreven en vervolgens konden private spelers hierop intekenen om het plan uit te voeren. Een strategie waarbij partners van de VDAB nu al zo’n 240 miljoen euro van het totale budget opeten.

Deze tender-aanpak klinkt aanvankelijk zinvol – gespecialiseerde organisaties voeren moeilijke taken uit en worden hiervoor betaald – maar de praktijk is helaas weerbarstiger dan dat. Zo gaf een recent HIVA-onderzoek aan dat het huidige tenderbeleid te sterk homogeniseert. In het Nederlands: de organisaties vissen vaak in dezelfde vijver. Om hun doelstelling te halen worden de sterkste krachten eerst geholpen, de meest kwetsbare groepen blijven ondervertegenwoordigd. Het herbekijken van dit tenderbeleid is dan ook aangewezen, met een groter bereik van de kwetsbare groepen én meer toegevoegde waarde.

Tegelijk kan het zinvol zijn de VDAB zélf weer meer taken te laten uitvoeren om de verwachtingen naar een intensievere opvolging, opleiding en begeleiding mogelijk te maken. Zo kan een efficiëntie-oefening van de doelgroepmiddelen bijkomende middelen binnen de bestaande begroting vrijmaken.

Werkbaar werk

De grootste vooruitgang op de arbeidsmarkt kunnen we echter realiseren met het besef dat we beter moeten omspringen met de ruggengraat en kern van onze economie: de mens. De uitdaging om de massale uitstroom arbeidsongeschikten in te dammen is een stuk groter dan het potentieel binnen de werklozenpopulatie.

Want hoe relevant is het om op zoek te gaan naar nieuwe arbeidskrachten die potentieel verdoken zijn, als we de steeds groter wordende stroom aan langdurig arbeidsongeschikten niet kunnen indammen. We hebben nood aan een minister die dit preventief beleid ernstig neemt met maatregelen die de werkdruk, work life balance in evenwicht brengt, opleidingsopportuniteiten verenigbaar maken met de loopbaan. Willen we het belang daarvan onderstrepen en een goede functionerende arbeidsmarkt voorbereiden dan wordt de titelfunctie van de minister van Werk best aangevuld; de Minister van Werkbaar Werk.

Die minister kan dan een beleid in gang steken dat structurele maatregelen neemt om de overstap naar ander en lichter werk zonder loonverlies te faciliteren, structurele middelen beschikbaar maakt zodat de sectoren werkbaarheidsprojecten kunnen financieren, een competentiebeleid dat werk-, levens- en opleidingstijd in balans brengt en een beleid dat incentives creëert om oudere werkzoekenden aan te zetten in te gaan op financieel minder aantrekkelijke jobs.

Ondanks de alsmaar groter wordende groep ‘uitvallers’ holde de vorige minister van Werk deze aspecten uit of liet hij ze ongeroerd. Een aantal middelen en maatregelen voor werknemers die de kwaliteit en werkbaarheid van werk ondersteunden, sneuvelden zelfs of werden omgezet in nieuwe, en niet zelden minder efficiënte, maatregelen.

Terugblikken om vooruitgang te boeken

De Vlaamse regering werd via de zesde staatshervorming verantwoordelijk voor het doelgroepenbeleid. Aan de hand van de loonkostsubsidies probeert de overheid de tewerkstellingsgraad van specifieke doelgroepen (langdurig werklozen, ouderen, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een arbeidshandicap, laaggeschoolden, …) te verhogen. De kostprijs in Vlaanderen voor deze subsidiering bedroeg in 2018 zo’n 570 miljoen euro.

Met het overhevelen van het doelgroepenbeleid werd het gebrek aan transparantie en overlap tussen de maatregelen terecht weggewerkt. Vraag is wel of dat ook effectief jobs heeft gecreëerd.

Allereerst snoeide de Vlaamse regering fel in de federale ‘erfenis’. De federale Activa-maatregel verdween in 2017 en men beperkte de doelgroepen tot laag- en middengeschoolde jongeren, oudere werkzoekende en personen met een arbeidshandicap. Op 1 januari werd wel een aanwervingsincentive voor langdurig werkzoekende ingevoerd.

Met het overhevelen van het doelgroepenbeleid werd het gebrek aan transparantie en overlap tussen de maatregelen terecht weggewerkt. Vraag is wel of dat ook effectief jobs heeft gecreëerd. Om te kunnen beoordelen of een loonkostsubsidiering effectief is, moeten we nagaan of de jobs die daardoor gecreëerd worden, zonder deze subsidie niet zou bestaan hebben. Zowaar geen eenvoudige oefening omdat er heel wat contextfactoren en effecten een zuivere analyse bezwaren.

Bovendien moet dan ook nog een antwoord gezocht worden op de vraag in welke mate de bijkomende loonkostsubsidiëring op Vlaams niveau nog een toegevoegde waarde vormt ten aanzien van de federale ingrepen. Want federale maatregelen zoals het verscherpen van de loonmatiging, de verminderde werkgeversbijdrage via de taxshift en een indexsprong hadden allemaal de intentie om de concurrentiepositie van bedrijven te versterken… door te snoeien in de loonkost.

Een grondige evaluatie van het nieuwe beleid is momenteel onderwerp van een Viona-studie, maar op basis van de beschikbare data kunnen we alvast enkele aandachtpunten uitlichten.

Kortgeschoolde jongeren

Heel wat economen pleiten voor lagere instapvoorwaarden om kortgeschoolde werkzoekenden makkelijker op de arbeidsmarkt te kunnen introduceren. Niet dat we warm lopen van deze wat simpele logica, die bv geen rekening houdt met productiviteit en competenties van betrokkene. Maar goed, de minister van Werk ging zelfs de andere richting uit. Met een aantal hervormingen werd de kost voor aanwerving van kortgeschoolde jongeren flink de hoogte ingeduwd. Vreemd genoeg maakte hij tegelijk de aanwerving van middengeschoolden wel een stuk aantrekkelijker. In de wetenschap dat de werkloosheidsgraden van kortgeschoolde jongeren dubbel zo hoog (7,0%) liggen als die van middengeschoolde jongeren (2,8%) blijft dit een bijzonder vreemd maneuver. Te meer daar de kwetsbaarheid van middengeschoolde jongeren te betwijfelen valt, want ze positioneren zich met 78,6% een stuk boven de algemene werkzaamheidsgraad.

Met een aantal hervormingen werd de kost voor aanwerving van kortgeschoolde jongeren flink de hoogte ingeduwd.

Het contrast met de kortgeschoolde jongeren is enorm: zij hebben een alarmerende werkzaamheidsgraad van 49%. Een bijkomend aandachtspunt is dat heel veel van deze middelen tot duurzame introductie op de arbeidsmarkt ingevuld worden met interim jobs. Met name 51% van alle ingezette middelen voor deze doelgroep. Slecht 1 op 3 van deze jongeren stroomt op middellange termijn door naar duurzame tewerkstelling. De subsidies bestendigen dus eerder de precaire en volatiele status van kortgeschoolde jongeren.

55+’ers

Van de 570 miljoen euro doelgroepsubsidies die in 2018 werden toegekend ging zowat 328 miljoen naar de zittende (al werkende) 55 plussers en slechts 15 miljoen naar de aanwerving van oudere werkzoekenden. Om maar met de deur in huis te vallen: een beleid dat opgebouwd is uit de veronderstelling dat het verlagen van de loonkost een stimulerend effect heeft op behoud van tewerkstelling is wel een bijzonder bescheiden invalshoek.

Nadat het doelgroepenbeleid vorig jaar op een aantal elementen werd aangepast, wekte het dan ook verwondering dat men zich nog verder (financieel) toespits op deze behoudsgezinde invalshoek. In de huidige verdeling wordt slechts 3% van het budget doelgroep verminderingen aangewend voor de aanwerving van ouderen. Terwijl het hoog aantal vacatures net aanleiding zou moeten zijn om de aanwerving van inactieven te stimuleren.

Het geringe succes van de aanwervingsincentive zien we ook in de cijfers van de aantallen niet werkende werkzoekenden (nwwz) +55 jaar. Die bleven de afgelopen jaren simpelweg hetzelfde, met wel een demografische verschuiving van de groep 55+’ers richting 60-plussers.

 

En ook hier blijft het dan wel vreemd dat niet enkel de hoge lonen, maar ook de loonkosten van 55+’ers in de lagere loon categorieën in aanmerking komen voor een doelgroepenpremie.

Globaal ligt de inhoudelijke vraag op tafel of je met deze aanpak de echte problematiek op onze arbeidsmarkt remedieert: een hoog aantal vacatures die omwille van een competentiemismatch niet gelinkt kunnen worden aan beschikbare werkzoekenden. Het lijkt voor de hand te liggen dat vooral op competentieverbreding moet worden ingezet: zorgen dat werkzoekenden de competenties krijgen om de beschikbare jobs ook effectief in te vullen. Dat kan door de incentives die nu als een zuivere loontussenkomst zonder competentieverbreding worden aangewend, deels op opleidingen in te zetten. Personen met een grote competentiekloof ga je immers niet aan de slag zetten via tijdelijke interim-contracten of aanmoedingspremies. Bij selectie zal competentie steeds de bovenhand halen.

Het totale beschikbare budget dat VDAB voor het begeleiden, opleiden, opvolgen en controleren van 200.000 werkzoekenden, benadert vandaag het totale budget dat via de doelgroepkortingen wordt toegekend. Misschien moet de volgende Vlaamse regering die verdeling eens grondig bekijken en een ernstige herschikking van de middelen overwegen.

Langdurig werkzoekenden

Met het afschaffen van de federale Activa-maatregelen werd de tewerkstelling van kortgeschoolden een stuk duurder, maar verdween ook elke financiële loonprikkel voor langdurig werkzoekenden. Pas na enig aandringen kwam een alternatief op tafel. Geen RSZ-korting maar een incentive die in twee schijven wordt uitbetaald. De resultaten van de nieuwe maatregel AWI komen absoluut niet uit de schaduw van zijn Activa-voorganger. De moeilijke opstart werd aanvankelijk toegeschreven aan IT-problemen en administratieve complexiteit. Maar ook na bijsturing wordt het verhoopte resultaat van 5.000 premies en tewerkstellingen zelfs niet benaderd. De afgelopen twee jaar werden in totaal slechts 1.269 werkzoekenden aangeworven via deze premie.

Financieel verdrongen door de andere incentives die veel aantrekkelijker zijn voor werkgevers, moeten de langdurig werkzoekenden niet rekenen op dit ruggensteuntje. De minister had andere ambities rond de aanpak van de langdurige werkloosheid. Via een intensief traject met werkplekleren, het tijdelijk werkervaringssysteem (TWE) zouden de kansen van de langdurig werkzoekenden beter kunnen worden ondersteund.

Voor een grondige analyse van het TWE-verhaal is het nog te vroeg, maar zowel de instroom- als uitstroomresultaten zijn weinig hoopgevend (zie grafiek TWE). Zeer teleurstellend zijn de cijfers ronde de individuele beroepsopleiding, het speerpunt van TWE. Bovendien blijven bepaalde groepen waarvoor het stelsel uitgedacht wordt proportioneel achterwege in de deelname: kortgeschoolden, personen met arbeidshandicap, personen met migratieachtergrond.

 

Wat wel vast staat is dat het aandeel langdurig werkzoekenden in de totale populatie binnen deze legislatuur is toegenomen. Momenteel zijn al 34% (versus 27% bij aanvang van deze legislatuur) werkzoekenden langer dan 2 jaar werkloos.

Bovendien blijft de stroom aan negatieve signalen binnensijpelen. Langdurig werkzoekenden geraken ondanks heel intensieve inspanningen niet af van het stigma dat ze opgekleefd krijgen. Als het menens is om de strijd tegen de werkloosheid op te drijven, dan moeten werkgevers dringend de vooringenomenheid overboord gooien en deze groep een echte kans bieden.

Daarnaast is een enkelvoudig focus op het traject werk geen pasklaar antwoord voor de belemmeringen waarmee de werkzoekenden worden geconfronteerd. Zolang we geen substantiële verruiming van een betaalbaar aanbod kinderopvang verwezenlijken, zal het voor een groep ouders onmogelijk zijn om de stap richting arbeidsmarkt te zetten.

Samenvattend

De beloftes voor een beter functionerende arbeidsmarkt waren hoog gespannen en de economische context gunstig. Maar de vooruitgang waarop gehoopt werd, is niet gerealiseerd. Het bleef integendeel een ongemakkelijk verhaal van krapte versus tienduizenden inzetbare, beschikbare en bereidwillige werkzoekenden. De achterstelling van bepaalde groepen die niet effectief kon worden geremedieerd, nieuwe maatregelen die weinig opleverden. Het vertrouwen dat je er als werkzoekende dankzij voldoende inspanningen wel komt, is voor een aantal groepen nog altijd geen realiteit. En ondertussen werden diezelfde werkzoekenden geconfronteerd met een koopkracht waar langs verschillende zijden aan is geknaagd. Weg vertrouwen.

De aansluiting en verbinding met de arbeidsmarkt is een verhaal van ons allen: werkgevers , overheid, vakbonden, werknemers. Kansen geven en geloof in ieders kwaliteiten zijn een centraal uitgangspunt. Niet afgaand op labels of stigma’s die belemmerend werken. De verbinding tussen al die actoren doe je niet in het parlement. Maar met mensen, maatschappelijke actoren en organisaties op de werk- of opleidingsvloer. Een minister moet keuzes maken, maar ook beseffen dat je niet alle keuzes met een stembusgang vastlegt.

We verwachten dat de volgende minister van Werk een verbindende visie ontwikkelt en die ambitie effectief omzet zodat iedereen een faire kans op onze arbeidsmarkt krijgt.

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone