Print Friendly, PDF & Email

We liken, sharen en tweeten constant. We mailen en appen er op los. We zijn altijd en overal verbonden met alles en iedereen. Ook met onze job of werkomgeving. Die virtuele leiband is ongezond. De remedie hiervoor kan wel eens uit onverwachte hoek komen.

De burn-out is overal

Iedereen kent tegenwoordig wel iemand die voor een lange tijd is uitgevallen of kampt met een burn-out. De psychische stoornissen -vooral burn-out en depressies- alleen al zijn goed voor 35 procent van alle langdurig zieken. Hun aantal is de afgelopen 5 jaar met een derde gestegen.

Vorig jaar telde het RIZIV, het rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, 8.208 mensen met een burn-out die langer dan 1 jaar duurt. Hun aantal is verdubbeld in de laatste 5 jaar. Nog eens een veelvoud daarvan bleef voor kortere periodes afwezig op het werk.

Hoe komt dat toch?

Heel wat factoren spelen hierin een beduidende rol. Stress is een van de belangrijkste oorzaken, maar ook erfelijke aanleg, spanningen, een ingrijpende gebeurtenis of onverwerkte emoties kunnen er voor zorgen dat het licht bij iemand (tijdelijk) uitgaat.

Maar volgens sommige experts is er meer aan de hand. In een recent verschenen boek schrijft Alexander Markowitz uitvoerig over dit prangend probleem van de 21e eeuw. In ‘Leven zonder smartphonestress’ onderzoekt hij het lineaire verband tussen het stijgend aantal burn-outs en de smartphonerevolutie van de afgelopen 10-15 jaar.

Volgens Markowitz grijpen we voortdurend naar onze smartphone (gemiddeld 53 keer per dag). 3 uur per dag tokkelen we op dat toestel.

Al snel pak je je smartphone erbij. Als we zo doorgaan, stelt Markowitz, stevenen we met z’n allen af op een digitale burn-out. Verandert dit stukje technologie onze levenswijze?

Ik like, dus ik ben

Anno 2017 worden we met z’n allen en masse overstelpt met een constante stroom berichten en informatie. Enkele dagen terug vierde de bekendste smartphone iPhone haar tienjarig bestaan. Nog maar 10 jaar! En we zijn er aan verslaafd gemaakt. Volgens NYT-journaliste Jenny Wortham valt dit grotendeels te wijten aan het fenomeen FOMO, hét emblematische probleem van het digitale tijdperk.

FOMO staat voor Fear of Missing Out, de angst om iets te missen dus.

We worden overspoeld met duizenden berichten, updates, likes en foto’s of filmpjes uit het dagelijks leven van vrienden, collega’s en een hoop onbekenden. Omgekeerd overspoelen we ook hen met dezelfde stroom aan info, in de hoop op reactie en interactie. En hier wordt het tricky. Dit proces maakt in onze hoofden endorfine aan. Mensen krijgen een high van positieve interactie met anderen (e-mail positief beantwoorden) of wanneer ze zoveel meer likes krijgen op een post.

We zijn verslaafd aan dit up-to-date-zijn, aan het willen hebben van die positieve interactie. En wanneer je niet online bent, dan sluimert het gevaarte om de hoek: angst, ontoereikendheid of irritatie.

Ooit al gehoord van ‘fantoomvibratie’? Je denkt dat je smartphone vibreert, en je dus een melding hebt, maar eigenlijk is er helemaal niets aan de hand.

Zo grijpt tot 90 procent van de gebruikers naar hun mobiele telefoon wanneer ze denken dat ze een trilling van het toestel voelen, ook als ze geen oproep of bericht hebben gekregen. Angst om iets te missen zou de verklarende factor zijn voor dit gedrag. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de frustratie die je voelt opborrelen wanneer je even met de smartphone niet op het internet kan door een slechte verbinding. Het is dus opletten geblazen.

Ik reageer, dus ik ben

De smartphone zorgt er voor dat we altijd bereikbaar zijn, ook op professioneel vlak. Het is moeilijk om precies te zeggen wanneer deze vorm van technologie zo’n belangrijke bron werd van obsessie, kantoorstress en overwerk. Maar op een bepaald moment gebeurde er toch een shift. De baas zegt dan wel dat je niet direct hoeft te reageren, impliciet denk je dat dit van je verwacht wordt.

En dus gebeurt het: werkmails checken in het weekend, een sms’je hier en daar, want ja, Fear of Missing Out, de werkversie dan.

En de schrik om scheef bekeken te worden omdat je als enige niet snel genoeg geantwoord hebt. Op die manier hangen we zo door een virtuele leiband vast aan onze werkomgeving.

Na de werkuren?

Is dan het recht op onbereikbaarheid, een maatregel die minister Kris Peeters onlangs naar voor schoof om het stijgend aantal burn-outs een halt toe te roepen, voldoende? Peeters keek daarvoor naar Frankrijk, waar een nieuwe wet stelt dat op bedrijfsniveau afspraken dienen gemaakt te worden over de mogelijkheid van werknemers om buiten de kantooruren onbereikbaar te zijn en over het instellen van gebruiksvoorwaarden verbonden aan digitale hulpmiddelen zoals hun smartphones.

In België moeten de werknemers juridisch gezien niet bereikbaar zijn buiten de werkuren. Werken, arbeiden, dient enkel te gebeuren tijdens de werkuren, de arbeidsuren. Maar, zoals je zelf ook weet, worden werkmails ook buiten de werkuren beantwoord. Dit vormt een dringend probleem waar we onze hoofden eens over moeten buigen. Aan bedrijven vragen om hierover na te denken, is geen oplossing. Peeters’ voorstel is een aanzet, maar raakt de kern van het probleem niet. De kern van het probleem is werkdruk. Wederom: druk van buitenaf.

Het recht om onbereikbaar te zijn, vereist een herdenken van de werk/privé-relatie: het gaat lijnrecht in tegen de filosofie om alsmaar langer en meer te werken.

Het recht om onbereikbaar te zijn, kan in die zin zelfs gezien worden als een manier om een mentaliteitswijziging teweeg te brengen ten voordele van arbeidsduurvermindering.

Presteren. Renderen.

Volgens hoogleraar organisatiepsychologie Frederik Anseel van de Universiteit Gent moet de baas zich niet bemoeien met wat werknemers in hun vrije tijd al dan niet mogen of kunnen doen. Als ze zin hebben op werkmails te beantwoorden, dan doen ze dat maar lekker. Al in 2014 schreef Anseel in De Morgen dat werknemers vooral de druk op zichzelf leggen om buiten de werktijd mee te draaien. Geen enkel bedrijf eist dat expliciet. Het gaat voor hem om zelfcontrole: eigen schuld, burn-outbult.

Maar Anseels punt klopt deels niet, het is misschien zelf wat naïef. In 2013 bleek uit een door de studiedienst van het ABVV georganiseerde enquête ‘Technostress’ dat maar liefst 60% van de bevraagde werknemers ‘af en toe’ tot ‘vaak’ buiten de werkuren en tijdens verplaatsingen bereikbaar moet zijn. 40% voelde zich daartoe zelfs verplicht. Dat is niet niets.

Mobile

Peter Fleming, professor aan de University of London, sprak in die optiek onlangs in The Guardian terecht van een never switched off employment culturedie de laatste 15 jaar aan een stevige opmars bezig is. Niets of niemand verplicht ons om nog een e-mail te sturen of te checken lang nadat het kantoor gesloten is (tenzij de functieomschrijving anders stelt). Maar toch. Volgens Fleming is er meer aan de hand.

De laatste 20-30 jaar vond een belangrijke verschuiving plaats. We verrichten alsmaar meer werk met minder mensen. De druk op werknemers is de afgelopen jaren gestaag toegenomen. Dat heeft te maken met onze werkethiek, die wortel heeft in het neoliberalisme van de jaren ‘70, ’80.

Het werd in ons hoofd geprent dat wij geen human beings zijn, maar human capital.

We moeten opbrengen. Presteren. Renderen. Werken om te leven, daar draait het om. Ziedaar, het sluimerende gif die onze prestatiemaatschappij schunnig bij elkaar houdt.

Volgens Fleming behelst deze attitude een onophoudelijk investeren in jezelf, waarbij je je haast verplicht competenties voortdurend bij te schaven en verbeteren. Want als je dat niet doet, dan kan je wel eens uit de carrièreboot vallen. Werk en leven vloeien zo in elkaar. Een job is voor velen een onderdeel geworden van hun identiteit. Het is vaak iets wat we zijn. Niet, ‘ik werk als communicatiemedewerker’, maar ‘ik ben communicatiemedewerker’.

Is dit gezond? We meten en spiegelen ons leven en werk vaak aan anderen. Maar door al dat leuks dat we non-stop op onze tijdlijnen en mailboxen te zien krijgen, ontstaat een fout beeld van hoe de dingen in werkelijkheid kunnen zijn. En daar loopt het vaak mis.

Wat kunnen we er aan doen?

Wil dit alles nu zeggen dat we ons en masse moeten aansluiten bij digitale detoxbewegingen? 40 dagen zonder smartphone? Neen. Uiteraard zijn er die zeggen perfect te kunnen functioneren zonder smartphone, e-mail of Facebook-account, die op een andere manier communiceren met hun bazen of directe omgeving. Dit is echter een oplossing die enkel is weggelegd voor de happy few.

Velen onder ons kunnen het zich niet permitteren zo maar even tegen de baas te zeggen dat ze vanaf nu niet langer via mail of smartphone communiceren.

Mindfulness of een sessie yoga dan maar? Neen. Dit zijn druppels op een hete plaat. Hét probleem hier is economisch en maatschappelijk en moet ook op dat niveau worden aangepakt. Is technologie dan de echte kern van het probleem? Het is zoals Fleming zegt: het weerspiegelt een groeiende neiging tot digitale zelfmishandeling omdat we zo geobsedeerd zijn met werk, met anderen, aangezien we ons gedragen als menselijk kapitaal die het zich niet kunnen veroorloven een versnelling lager te trappen.

Onze neoliberale prestatiemaatschappij, waarin we allen ambitieus moeten zijn, betekenisvol of carrière moeten maken, houdt ons zo in een wurggreep.

Om ons hieruit te bevrijden moet de piste van arbeidsduurvermindering hoger op de agenda. Met meer mensen minder werken zodat we kwaliteitsvoller leven.

Belangrijk is ook om het onderwerp bespreekbaar te maken en om te zorgen voor goede afspraken met leidinggevenden. Moet je echt mailen of tweeten in het weekend of kan het wachten tot maandag? Deel misschien de dag in blokken, zoals sommige experts opperen. Van dan tot dan. En trek het je wat ook minder aan als je eens wat minder likes, interactie of retweets hebt. Het is niet jouw schuld dat minder mensen jouw foto of status op hun tijdlijn zien. Dat is de strategie van Facebook, een multinational die munt slaat uit het jouw fear of missing out en jouw virtuele leiband.

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone