Print Friendly, PDF & Email

“Krapte op de arbeidsmarkt, het is maar hoe je het bekijkt”, schreven we in een eerdere blog. Wanneer we naar de werkzaamheidsgraad kijken, dat is het aantal personen op beroepsactieve leeftijd dat aan het werk is, dan zien we dat er nog heel wat on(der)bevist gebied is. We moeten alleen (dringend) in de juiste pool gaan vissen. Ook vanuit de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) luidt de vraag naar aandacht voor het potentieel van laaggeschoolde vrouwen met een migratieachtergrond.

Artificiële krapte

Met een algemene werkzaamheidsgraad voor 20 tot 64 jarigen van 72,0% scoren we in Vlaanderen net boven het Europees gemiddelde (71,4%). Maar zoomen we even in, dan zien we allerminst een gelijke spreiding. Zo is de werkzaamheidsgraad bij personen met een arbeidshandicap het slechtst: 41.0%. Maar ook de werkzaamheidsgraad bij 55-plussers (46,7%), laaggeschoolden (50,4%) en personen met een migratieachtergrond (niet-EU15) (56,6%) liegen er niet om.

Met een werkzaamheidsgraad van 35,4% één van de sterkst ondervertegenwoordigde groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt.

Laaggeschoolde vrouwen met een migratieachtergrond bevinden zich op het snijpunt van de drie assen gender, etniciteit en geschooldheid. Zij vormen met een werkzaamheidsgraad van 35,4% één van de sterkst ondervertegenwoordigde groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt. Steunpunt WSE berekende recent dat de werkzaamheidsgraad van vrouwen met een migratieachtergrond (niet-Europees) kan stijgen tot 60,4%. Hoe? Heel eenvoudigweg door in te zetten op de potentiële arbeidsreserve bij 20-64 jarigen.

Er is dan ook maar één oplossing voor de zogenaamde krapte: denken in termen van mogelijkheden i.p.v. tekorten.

Alles begint bij… onderwijs

Het aandeel laaggeschoolden ligt bij alle groepen van niet-Belgische origine veel hoger dan bij personen met een Belgische origine. En dit zowel voor nieuwkomers, personen die hier al langer verblijven als jongeren die hun hele onderwijsloopbaan in België doorbrachten.

Zoals ook voor vrouwen zonder migratieachtergrond geldt, blijft het hebben van een hoger secundair onderwijsdiploma een bepalende factor voor het al dan niet verwerven van een plek op de arbeidsmarkt.

Daarnaast is schoolse achterstand een determinerende factor voor een goede doorstroom naar de arbeidsmarkt. Ook hiervan ondervinden meisjes met een migratieachtergrond de nadelige gevolgen. Ze lopen in het Vlaamse onderwijs, in vergelijking met meisjes zonder migratieachtergrond, vaker achterstand op en worden vaker naar de B-stroom georiënteerd. De B-stroom is bedoeld voor leerlingen die niet alle leerstof uit de lagere school hebben begrepen of verworven. Minder dan 10% van de kinderen met Belgische herkomst start het secundair onderwijs in de B-stroom, terwijl dat bij kinderen met een buitenlandse herkomst bijna het dubbele is. Slechts 5% van de leerlingen maakt vanuit de B-stroom de overstap nog naar de A-stroom, en de meest gevolgde weg vanuit de B-stroom is deze naar het BeroepsSecundair Onderwijs (BSO). Deze school jonge vissen, voornamelijk met een migratieachtergrond, volgen al heel snel de voor hen uitgetekende stroom. Het resultaat: 15-jarigen met een migratieachtergrond zijn veel sterker vertegenwoordigd in het BSO en BuSO (Buitengewoon Secundair Onderwijs) dan 15-jarigen zonder migratieachtergrond.

Tabel 1                 % 15-jarigen naar studierichting in het gewoon secundair onderwijs (Vlaanderen, 2012 )

  Belgische herkomst Buitenlandse herkomst
Eerste graad 1,5% 10,9%
ASO 45,3% 27,2%
TSO 30,8% 24,5%
KSO 2,3% 1,3%
BSO 17,7% 31,1%
DBSO 0,3% 0,3%
BUSO 2,1% 4,8%

Bron: PISA-gegevens 2012

En natuurlijk is het niet ‘fout’ of ‘slecht’ om voor het BSO of BuSO te kiezen, maar hier gaat het al te vaak over ‘sturen’. De diversiteitsbarometer wijst er op dat stereotiepe beeldvorming zorgt voor vooroordelen in de oriënteringsadviezen van leerkrachten t.o.v. meisjes en personen met een migratieachtergrond. En net dit is fout én slecht. Elk kind verdient een goede oriëntering op maat, een plek in een studierichting waarin hij of zij zich goed voelt en die aansluit bij zijn/haar talenten en mogelijkheden, ongeacht zijn of haar achtergrond.

17,8% van de meisjes met een migratie-achtergrond verlaat het onderwijs zonder diploma secundair onderwijs.

Kijken we naar het percentage vroegtijdig schoolverlaten, dan zien we ook daar grote verschillen naargelang herkomst. En dat zowel voor nieuwkomers, personen die al langer in Vlaanderen verblijven als personen van de tweede generatie die hun hele onderwijsloopbaan in Vlaanderen doorbrachten. Het percentage vroegtijdig schoolverlaten lag in Vlaanderen in 2016 op 6,8%. Meisjes met een migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd in deze ongekwalificeerde uitstroom: 17,8% van de meisjes met een migratie-achtergrond verlaat het onderwijs zonder diploma secundair onderwijs ten aanzien van 3,9% van de meisjes zonder migratie-achtergrond. Jongeren met een migratieachtergrond komen dan ook vaker dan jongeren met Belgische herkomst als laaggeschoolde op de arbeidsmarkt en betreden die arbeidsmarkt vanuit een moeilijkere startpositie. Van de laaggeschoolde meisjes is 32% 1 jaar na het verlaten van de school nog steeds werkloos.

Tabel 2 % ongekwalificeerde uitstroom 18-24 jarigen naar geboorteregio (Vlaanderen, 2016)

  jongens meisjes totaal
Belgische 7,4% 3,9% 5,7%
EU15 2,5% 10,4% 6,5%
Niet-EU15 25,2% 17,8% 21,4%
Totaal 8,5% 5,1% 6,8%

Bron: Algemene Directie Statistiek, EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk/Departement WSE)

Maar, er zijn natuurlijk ook leerlingen met een migratieachtergrond die wél een diploma secundair onderwijs behalen. Echter, van de leerlingen die in 2015 hun diploma secundair onderwijs behaalden, stroomden 7 van de 10 leerlingen met een Belgische herkomst door naar het hoger onderwijs, terwijl slechts 1 op 2 van de leerlingen met migratieachtergrond doorstroomde…
Ook hier kunnen we niet spreken van een optimale benutting van het potentieel van deze jongeren.

Moeizame doorstroom naar de arbeidsmarkt

“Belgische jongeren blijken na hun inschrijving voor een inschakelingstijd gemiddeld 3 maanden nodig te hebben om een eerste job te vinden. Jongeren met een migratieachtergrond hebben gemiddeld 6 tot 9 maanden nodig.” (Socio-economische monitoring, 2017)

Dit is veeleer het gevolg van geringe kansen op de arbeidsmarkt en negatieve ervaringen, dan een eigen keuze van deze vrouwen om zich terug te trekken in de rol van huismoeder.

Uit voorgaande blijkt duidelijk dat meisjes met een migratieachtergrond al een moeilijkere start kennen in het onderwijs. Op basis van kwalitatief onderzoek besluiten onderzoekers (Glorieux, Laurijssen, & Koelet, 2011) (Koelet, Glorieux, & Laurijssen, 2013) dat de beperkte arbeidsmarktparticipatie van vrouwen met een migratieachtergrond veeleer het gevolg is van geringe kansen op de arbeidsmarkt en negatieve ervaringen, dan wel een eigen keuze van deze vrouwen om zich bijvoorbeeld terug te trekken in de rol van huismoeder. Het is dan ook cruciaal om in de eerste plaats in te zetten op een snelle en goede intrede van deze vrouwen op de arbeidsmarkt.

Met een werkzaamheid van 35,4% zijn laaggeschoolde vrouwen met een migratieachtergrond veel minder vertegenwoordigd op de Vlaamse arbeidsmarkt dan laaggeschoolde mannen met een migratieachtergrond (60,5%), laaggeschoolde vrouwen van Belgische herkomst (43,0%) en midden- en hooggeschoolde vrouwen met een migratieachtergrond (resp. 55,2% en 57,1%). Laaggeschoolde vrouwen met een migratieachtergrond zijn in Vlaanderen ook veel sterker vertegenwoordigd in de werkloosheid dan laaggeschoolde vrouwen van Belgische herkomst (nl. 17,6% t.o.v. 6,6%). Dit geldt eveneens voor vertegenwoordiging in de inactiviteit (57,0%), al is het verschil met laaggeschoolde Belgische vrouwen hier kleiner (54,0%).

Om een betere arbeidsmarktparticipatie van laaggeschoolde vrouwen met een migratieachtergrond te realiseren moeten we dringend werk maken van een effectieve en kwaliteitsvolle oriëntering van deze groep.

Een gericht actieplan met goede monitoring is noodzakelijk.

En nu… actie

In het advies van de Commissie Diversiteit binnen de SERV wordt gefocust op de preventieve rol van onderwijs, het streven naar duurzame tewerkstelling, een ondersteunend flankerend beleid en een krachtdadige aanpak van discriminatie.

Met volgende top 10 van aanbevelingen kunnen we toch al een aantal stappen vooruit zetten:

De preventieve rol van onderwijs

  • Studiekeuzes dienen weloverwogen te zijn, onafhankelijk van de sociaaleconomische of sociaal-culturele situatie van leerlingen en vrij van stereotiepe beeldvorming. Van groot belang daarbij is dat jongeren een brede vorming genieten, waarbij hun interesses aangesproken worden en de keuzes gemaakt in de eerste graad niet determinerend zijn voor de verdere schoolloopbaan. Een uitbouw van een uitstekende studiebegeleiding en studieoriëntering, met betrokkenheid van ouders, is hierbij van primordiaal belang. Daarbij moet actief ingezet worden op minder gendergekleurd studieadvies.
  • Meisjes met een migratieachtergrond hebben nood aan positieve en geloofwaardige rolmodellen in hun studie- en loopbaankeuze. Mentoringprojecten, maar ook voldoende diversiteit van het personeel betrokken binnen het onderwijslandschap kunnen bijdragen tot het functioneren van onderwijs als sociale lift voor meisjes met een migratieachtergrond.
  • Het is belangrijk dat meisjes met een migratieachtergrond tijdens het secundair onderwijs positieve ervaringen opdoen met de arbeidsmarkt via stages, vakantiewerk, duaal leren…

Streven naar duurzame tewerkstelling en positieve werkervaring

  • In elk van de inburgeringstrajecten moet aandacht besteed worden aan de arbeidsmarkt, o.a. het belang van werk, hoe geraak je aan werk, rechten en plichten op de arbeidsmarkt…
  • Focus op meer geïntegreerde trajecten van het leren van de Nederlandse taal en werk en/of opleiding.
  • Er moet over gewaakt worden dat alle personen met voldoende leervermogen de kans krijgen om in te stappen in beroepsopleidingen (al dan niet inclusief geletterdheidsondersteuning via het Centrum voor Basiseducatie). Een doorlichting van de selectiescreenings op taal en culturele vooroordelen kan hierbij baten.
  • Een doorgedreven inzet op stages en werkplekleren voor laaggeschoolde vrouwen met een migratie-achtergrond, eventueel gecombineerd met erkenning van eerder of elders verworven competenties (EVC).

Een ondersteunend flankerend beleid

  • Vrouwen met een migratieachtergrond dienen goed geïnformeerd te worden over de mogelijkheden inzake kinderopvang. Bovendien dient de kinderopvang laagdrempelig en dus flexibel, betaalbaar, kwaliteitsvol en toegankelijk te zijn.

Een krachtdadige aanpak van discriminatie

  • Vooroordelen en discriminatie staan een inclusieve samenleving en een sterke economie in de weg en moeten worden aangepakt, zowel binnen het onderwijs als op de arbeidsmarkt. Achterstellingsmechanismen en discriminerende praktijken moeten in het onderwijs worden weggewerkt. De onderwijsinspectie dient toe te zien op de uitwerking van een sterk gelijke kansen- en zorgbeleid.
  • Discriminatie op de arbeidsmarkt dient hardhandig aangepakt te worden. Er moet daarbij ingezet worden op handhaving (o.a. via meer efficiënte controles), alsook op stimulering en sensibilisering. Een eenheidsloket voor alle klachten inzake discriminatie is een absolute noodzaak en er dient volop ingezet te worden op het tegengaan van indirecte vormen van discriminatie zoals onredelijke taaleisen.

 

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone