Print Friendly, PDF & Email

Met de nieuwe begrotingsregels die nu voorliggen, zullen landen met een hoge schuldgraad en dito tekort op zeer korte termijn gedwongen worden om over te gaan tot besparingen in de publieke uitgavenen investeringen. Europa dreigt daarmee zichzelf viermaal in de voet te schieten: lagere economische ontwikkeling, sociale afbraak, vertraagde groene transitie en minder competitiviteit op het wereldtoneel.

Dit roept heel wat vragen op. Waarom is er over zo’n fundamenteel onderwerp geen enkel democratisch politiek publiek debat? En hoe gaat de inspanning die van België gevraagd zal worden, verdeeld worden over de verschillende entiteiten?

KRUIDENAARSMENTALITEIT NA DE FINANCIËLE CRISIS VAN 2009

Eerst terug naar 2009. De crisis in de financiële wereld sloeg over op de publieke financiën van heel wat lidstaten. Enkele landen, vooral in zuidelijk Europa, werden tot extreme besparingen gedwongen. Ze dragen nog steeds de economische en sociale sporen ervan mee. In plaats van de financiële wereldgrondig aan te pakken en te reguleren, kwamen hoofdzakelijk de begrotingen van de lidstaten in het blikveld van de Europese wetgevers.

Vanaf 2011 kwamen regels in voege die de Maastrichtnormen verstrengden en afdwingbaar maakten. Er werden kwantitatieve regels opgelegd om de schulden onder 60% te krijgen en de tekorten op de begroting tot onder 3% af te bouwen. Potentiële boetes werden uitgevaardigd. De gevolgen waren onmiddellijk zichtbaar: de lidstaten onder verstrengd toezicht probeerden onder druk van de financiële markten de nieuwe besparingsregels rigoureus toe te passen. Andere lidstaten hielden preventief de vinger op de knip. Iedere eerstejaarsstudent economie weet dat je dan aan zogenaamd procyclisch beleid doet: een slechte economische situatie verder de dieperik in duwen door middelen uit de economie weg te trekken. Conclusie: de Europese economie stortte zichzelf vanaf 2012 in een ‘doubledip’ recessie waaruit het zeer traag opklom.

De Europese economie stortte zichzelf vanaf 2012 in een ‘doubledip’ recessie waaruit het zeer traag opklom.

De begrotingsregels bleken al snel politiek onwerkbaar. Spanje en Portugal kregen in 2016 extra uitstel om hun begrotingen in het reine te brengen, omdat de Europese Commissie, in persoon van toenmalig commissaris, Pierre Moscovici, zei dat ‘EU budgetary rules have become overly complicated, clouding their application’. Niet uit te leggen aan de bevolking en, dus, niet toepasbaar. Legendarisch is de verklaring die Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker gaf aan het gebrek aan sancties tegen Frankrijk: ‘parce que c’est la France’. De Nederlandse minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem, zat met z’n kruideniersmentaliteit meermaals stampvoetend aan de tafel van de Europese ministers.

COVID-19: OPSCHORTEN EN OPSCHONEN?

Toen kwam Covid-19. Het stilleggen van het publieke leven zorgde voor een ongeziene nood aan overheidsinterventie: miljarden aan tijdelijke werkloosheiduitkeringen en steun voor gesloten ondernemingen duwden alle begrotingen diep in het rood. De Europese begrotingsregels werden onmiddellijk opgeschort en vanuit Europa werd een herstelfonds opgezet. Na de Russische invasie in Oekraïne en de daaropvolgende inflatiecrisis werden de begrotingsregels in de koelkast gehouden met de ambitie om tegen begin 2024 op de proppen te komen met een update ervan.

De Europese Commissie legde in november 2022 haar basisprincipes voor een hervorming op tafel. Met daarin pittige ambities. De nieuwe begrotingsregels zouden eenduidiger, eenvoudiger, eerlijker en flexibeler zijn. Ze zouden extra investeringen mogelijk moeten maken en meer ‘landenspecifiek’ zijn zodat ze beter gedragen zouden worden door de lidstaten. Ambities om enthousiast over te worden. Maar zoals zo vaak bleek de weg naar de hel geplaveid te zijn met goede intenties.

De nieuwe begrotingsregels zouden eenduidiger, eenvoudiger, eerlijker en flexibeler zijn.

Op basis van een evaluatie en simulatie door het Federaal Planbureau gingen begin 2023 enkele alarmbellen af. Alleen al op basis van de basisprincipes kwam het Planbureau tot een belangwekkende conclusie: de nieuwe Europese begrotingsregels zouden voor een land als België in geen enkel opzicht minder streng zijn dan de bestaande regels.

Het concrete voorstel van de Europese Commissie kwam in april 2023 op tafel. Daarna begon de Europese administratieve molen te draaien met de ambitie om eind 2023 tot een finale tekst te komen. Tot verbazing van velen verstrengden zowel de Raad als het Parlement de voorstellen.

GEEN WORTEL, MAAR STOK

De Europese instellingen kwamen tot een tekst die ronduit ingaat tegen haar oorspronkelijke doelstellingen.

Concreet betekent dit het volgende. De lidstaten met een schuld hoger dan 60% of een begrotingstekort hoger dan 3% krijgen een ‘referentietraject’ opgelegd van vier jaar. In die tijdsspanne moet de staatsschuld op een neerwaarts pad gebracht worden en moet het begrotingstekort stevig onder 3% gebracht worden. Waar in de originele teksten geen referentiewaarden werden opgenomen, zal de schuld jaarlijks minimaal met 1% moeten verminderen en het tekort naar 1,5% moeten worden gebracht. Dat houdt een verstrenging van de Maastrichtnorm in. De lidstaat moet bij het opstellen van dat traject bovendien rekening houden met de middellange termijn. Ook voor die periode moet gegarandeerd worden dat de schuld en het tekort gestabiliseerd blijft zonder bijkomende maatregelen. Voor België betekent dat in het vierjarig budgettair traject al rekening gehouden moet worden met de stijging van de vergrijzingskosten in de daaropvolgende tien jaar.

De Europese instellingen kwamen tot een tekst die ronduit ingaat tegen haar oorspronkelijke doelstellingen.

Het ‘referentietraject’ waarvan sprake wordt gedefinieerd door de Europese Commissie op basis van een netto uitgavennorm. De focus ligt dus volledig op besparingen. Progressieve krachten hebben er de afgelopen maanden op gehamerd dat groene en sociale investeringen uit die uitgavennorm moet worden gehaald, maar daar is in de teksten geen sprake van.

Vier jaar tijd om de begroting op orde te krijgen dus. Een lidstaat kan een verlenging van die termijn met drie jaar aanvragen bij de Europese Commissie. Maar dat kan niet zomaar. Daarvoor moet het hervormingen op tafel leggen. Hervormingen die in lijn moeten liggen met de jaarlijkse landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie en de hervormingen die voorzien zijn in het Europese herstelfonds. Dit laatste doet misschien een belletje rinkelen. Europa houdt nog steeds bijna 900 miljoen euro aan fondsen achter tot het de pensioenhervorming van afgelopen zomer als ‘voldoende’ heeft beoordeeld. Een voorproefje dus van wat een Belgische regering te wachten staat wanneer ze haar begrotingstraject iets draaglijker wil maken. Zo is de uitbetaling van een laatste schijf in 2026 gekoppeld aan een fiscale hervorming die het fiat van Europa moet krijgen.

MOETEN WE OP ZOEK NAAR 30 MILJARD EURO?

De impact van het nieuwe budgettaire kader is ontegensprekelijk zwaar. Voor België ligt een traject op tafel waarbij uitgegaan wordt van een jaarlijkse inspanning van 1 à 1,2% van het bbp wanneer het referentietraject vier jaar bedraagt. Dat betekent concreet dat tegen 2029 België een begrotingsinspanning zal moeten leveren van 25 à 30 miljard euro. De inschattingen komen van het Bruegel Instituut, maar werden ondertussen in regeringskringen bevestigd. Wanneer België erin zou slagen om het begrotingstraject te verlengen naar zeven jaar wordt die inspanning uitgespreid, maar is ze uiteindelijk in euro’s uitgedrukt niet minder zwaar.

De regels zijn opnieuw onwerkbaar en onverantwoord, zowel sociaal als politiek.

Je hoeft geen specialist in staatsfinanciën te zijn om te beseffen dat dit een schier onmogelijke opdracht is. Het betekent dat jaar op jaar meer dan zes miljard euro gevonden moet worden, bovenop de besparing van het jaar voordien dus. De begroting van de federale overheid bedraagt om en bij de 280 miljard euro. De helft daarvan zijn uitgaven in de sociale zekerheid: 70 miljard gaat jaarlijks naar pensioenen, 15 miljard naar ziekte en invaliditeitsuitkeringen, 38 miljard naar geneeskundige verzorging en 6 miljard naar werkloosheidsuitkeringen. Wat zal een volgende regering doen? De helft van de pensioenen wegsaneren? Alle tussenkomsten in gezondheidszorg schrappen? De regels zijn opnieuw onwerkbaar en onverantwoord, zowel sociaal als politiek. En welke politicus zal zich hier aan wagen?

DE EU IS EEN JANUSKOP

Meer flexibiliteit en ruimte voor investeringen, dat was het uitgangspunt van de hervorming. De regulering vermeldt tweeënvijftig maal het woord ‘investeringen’. Die woordinflatie verbergt het feit dat de lidstaten door de strikte begrotingsnormen verhinderd worden om effectief te investeren. De uitgavennorm is immers zeer strikt gedefinieerd. Enkel uitgaven gelinkt aan EU (co-)gefinancierde programma’s, cyclische werkloosheidsuitgaven en enkele eenmalige, tijdelijke maatregelen vallen buiten de norm. Geen sprake dus van investeringen in klimaat, transitie of sociale uitgaven in het kader van de pijler voor sociale rechten. Omdat iedere lidstaat een andere uitzondering op de regel eiste, werd beslist om er uiteindelijk geen enkele toe te laten.

Omdat iedere lidstaat een andere uitzondering op de regel eiste, werd beslist om er uiteindelijk geen enkele toe te laten.

En dan zijn er de sociale aspecten. De tekst barst van verwijzingen naar de pijler voor sociale rechten e nde noodzaak van sociale convergentie tussen lidstaten, maar zoals het geval met investeringen wordt op geen enkele manier het sociale aspect concreet geactiveerd. Ja, lidstaten moeten erover rapporteren ,maar wat zal die rapportage inhouden? Een oplijsting van de besparingen in de sociale zekerheid? Het niet respecteren van het besparingstraject leidt echter wél tot boetes via de ‘Excessieve Deficit Procedure’. De EU is een januskop die langs de ene zijde sociale vooruitgang en groene transitie predikt, maar langs de andere zijde via strenge begrotingsnormen alle ambities op dat vlak de kop indrukt.

HOE MOET HET NU VERDER?

De potentiële gevolgen zijn groot. Het directe effect zal – zoals aangetoond na de financiële crisis – lagere economische en tewerkstellingsgroei zijn. Het beleid is ontegensprekelijk procyclisch: het verzwakt Europa in tijden van twijfelende economische groei en hoge rentevoeten. Europa dreigt daarnaast een jarenlange achterstand op te lopen in de groene en digitale transitie. Terwijl aan de overkant van de oceaan bijna duizend miljard dollar in energie en klimaatprojecten wordt gepompt, moeten in Europa de lidstaten op de rem gaan staan. Daar zal onze competitiviteit op het wereldtoneel – iets waar Europa toch van wakker ligt – de gevolgen van dragen. Een ander gevolg is dat de Europese ambities op sociaal vlak dode letter dreigen te blijven. Hoe bereik je je targets op vlak van opleiding, armoedebestrijding of genderongelijkheid wanneer de handen budgettair op de rug gebonden zijn?

Zijn wij dan voor een laisser-faire op budgettair gebied? Neen, exploderende staatsschulden zijn een destabiliserende factor. Maar onze grootste uitdaging ligt momenteel niet in de houdbaarheid van de staatsschuld. Onze economie heeft een hogere productiviteit nodig. Dat kan enkel door massale investeringen door de overheid – R&D, vorming, publieke infrastructuur – en de private sector. Als die publieke investeringen niet gebeuren, zal Europa effectief het ‘oude continent’ worden.

Terwijl aan de overkant van de oceaan bijna duizend miljard dollar in energie en klimaatprojecten wordt gepompt, moeten in Europa de lidstaten op de rem gaan staan.

Progressief Europa mag zich niet neerleggen bij de plannen die nu op tafel liggen. Het is laat, maar nog niet te laat. Eind april wordt hierover gestemd. De begrotingstrajecten moeten over een langeretermijn gespreid worden en rekening houden met de economische conjunctuur. De strenge targets waarbij verder wordt gegaan dan de oorspronkelijke Maastrichtnormen moeten achterwege gelaten worden. En Europa moet zelf bijkomend initiatief nemen door te investeringen in gemeenschappelijke EU-doelstellingen rond klimaat en transitie, en de inspanningen te verhogen om de doelstellingen in het kader van de Europese pijler voor sociale rechten te behalen.

Als er dan over schuldafbouw gepraat zou moeten worden, zal er ook gesprek nodig zijn tussen de Belgische beleidsniveaus over een rechtvaardige verdeling ervan. Iedere discussie hierover ontbreekt al jaren bij het vastleggen van het stabiliteitsprogramma. De Belgische overheidsschuld is vooral opgebouwd rond het begin van de jaren 1980, toen het grootste deel van de bevoegdheden en inkomsten zich bij de federale overheid bevond. Sindsdien zijn bevoegdheden en daaraan verbonden ontvangsten overgedragen naar de deelstaten terwijl de overheidsschuld en intrestlasten federaal bleven. De afbouw ervan kan niet eenzijdig bij de federale overheid worden gelegd.

Deze tekst verscheen eerder in Sampol.

Op 12 maart organiseert het ABVV, samen met het EVV, een actie op het Schumanplein, vlak bij de Europese instellingen.

Daar zullen we vanaf 11u onze stem laten horen tegen een Europa dat geen ruimte meer laat voor sociale en groene investeringen.

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone