Print Friendly, PDF & Email

Het systeem dienstencheques werd in mei 2003 gelanceerd door toenmalige minister Frank Vandenbroucke. De federale overheid wilde er drie zaken mee verzoenen: bestrijden van zwartwerk, het scheppen van banen voor laaggeschoolden en de combinatie arbeid en gezin vereenvoudigen. Dat heeft gewerkt. Met zo’n slordige 1,15 miljard EUR is het budget Dienstencheques vandaag veruit het grootste luik in de begrotingsportefeuille van de minister van Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie. Tegelijk komen er vragen bij het systeem. Dienen we er niet vooral de middenklasse mee, vroeg Ive Marx zich bijvoorbeeld af. Ondanks het grote budget slaagt het stelsel er ook steeds minder in om mensen uit de werkloosheid te halen. Tijd dus voor een poetsbeurt: dienstencheques, de valkuilen en kansen.

Van zwartwerk naar witwerk

Het vervrouwelijken van de arbeidsmarkt en het tweeverdienersmodel opende de deur naar nieuwe niches van diensten in en rond het huishouden.

De dienstencheque vindt zijn oorsprong eigenlijk in het succes van het PWA-systeem waar meer dan 40.000 langdurig werkzoekenden aan de slag waren als schoonmaakhulp. Dit PWA-systeem – dat begin dit jaar overging in wijkwerken – werd op zijn beurt opgezet om een deel van de informele economie om te zetten naar formele werkvormen. Van zwartwerk naar witwerk dus.

Het vervrouwelijken van de arbeidsmarkt en het tweeverdienersmodel opende immers de deur naar nieuwe niches van diensten in en rond het huishouden. En nadat men politiek decennialang blind en doof bleef voor het gebrek aan een degelijk statuut met zwartwerk als precair alternatief voor al deze thuishulpen, bracht het dienstenchequestelsel daar eindelijk verandering in. Door subsidiëring en sociaal overleg kon er sociale bescherming voor 85.000 loontrekkende dienstenchequemedewerkers gerealiseerd worden. In plaats van de situatie van hyperflexibiliteit waar zwartwerkende poetsvrouwen en –mannen per opdracht werden betaald. Waar arbeidstijden, minimumlonen, opleiding, veiligheid- en gezondheidsvoorschriften onbestaand waren of afhingen van de goodwill van de gebruiker.

Daar waar het er in slaagt nieuwe kansen te bieden voor kortgeschoolde vrouwen, komt het nauwelijks tegemoet aan de jobaspiraties van mannen.

Doelgroepmaatregel

Het succes van dienstencheque is kernachtig af te leiden uit de sectorgegevens. Ze vertegenwoordigt in Vlaanderen anno 2018 zo’n 670.000 gebruikers, 1.500 ondernemingen en 88.000 werknemers, samen goed voor een dikke 4% van alle Vlaamse werknemers.

Ondanks de kritiek en de kostprijs wordt via dienstencheques een antwoord geboden en tewerkstelling gecreëerd voor een groep moeilijk inzetbare werknemers in een kenniseconomie die ons confronteert met een segmentering van de arbeidsmarkt tussen laaggeschoolden en hooggeschoolden kenniswerkers (Vanroelen et al., 2017). Met daarin bovendien een hoge vraag naar hooggeschoolden en een tanende vraag naar laaggeschoolden.

Jobcreatie voort kortgeschoolden

Het zijn bijna uitsluitend vrouwen (97%) met een laag – en middengeschoold profiel die aan de slag zijn in deze sector. Dat heeft zich omwille van de grote omvang doorheen de jaren vertaald in verhoogde werkzaamheidsgraden en dalende werkloosheidscijfers bij deze groepen vrouwen in Vlaanderen.

Deze sterkte ontbloot tegelijk de zwakte van het systeem. Daar waar het er in slaagt nieuwe kansen te bieden voor kortgeschoolde vrouwen, komt het nauwelijks tegemoet aan de jobaspiraties van mannen. Deels door historisch cultureel vastgeroeste genderpatronen, maar ook door de beperktheid van de activiteiten die in en rond het huis via dienstencheques kunnen worden uitgevoerd: schoonmaken en strijken.

Onbelast bijverdienen

Met de invoering van het onbelast bijverdienen anno 2018, voorafgegaan door het fiscaal gunstregime voor collaboratieve economie in 2017 ontdekt men opnieuw het economisch potentieel van klusjes in en rond het huis. Getuige daarvan ook de aanbevelingen bij het recente onderzoek van Idea Consult in opdracht van Federgon om de activiteitenradius van het systeem te vergroten. Logisch te verklaren omdat de te verrichten arbeid, de werkplekken en zelfs de arbeidsverhoudingen identiek zijn.

Maar de contouren van het werknemerschap bij de platformeconomie zijn totaal verschillend van deze bij dienstencheques, meer zelfs, ze ontbreken gewoon. De medewerkers Listminut, Helpper of KlaarisKees kunnen dan wel 5.200 euro bijverdienen en straks zelfs meer dan 6.000 als het federaal pad naar onbelast bijverdienen is vrijgemaakt. Maar de nieuwe medewerkers krijgen geen ontwikkelingskansen, geen omkaderd statuut, geen rechtszekerheid, geen rechtenopbouw als sociaal verzekerde.

Het brede drieluik dat door Frank Vandenbroucke werd opgezet wordt vervangen door een enge fiscale regularisatie van zwartwerk zonder sociale bescherming.

Het brede drieluik dat door Frank Vandenbroucke werd opgezet om informele economie bij particulieren om te vormen tot gereguleerde werkvormen en sociale bescherming voor de uitvoerders, wordt nu dus vervangen door een enge fiscale regularisatie van zwartwerk zonder sociale bescherming. Een open systeem van onbelast bijverdienen heeft dan wel een digitaal platform, maar geen enkel instrument tot handhaving. En geeft zo een vrijgeleide tot vormen van concurrentievervalsing met sociaal verzekerde tewerkstelling.

Dat kan beter. Wil men de informele economie verder ombuigen en het een plaatsje bieden op onze reguliere arbeidsmarkt dan ligt met de dienstencheques een bruikbaar model op tafel, ook voor kleine onderhouds- en herstellingswerken en kleine opdrachten in de tuin. De subsidiering, regelgeving en organisatiestructuur van een systeem zoals dienstencheques hebben de grote meerwaarde dat er controle en handhaving op het niet verdringen van regulier werk gefaciliteerd kan worden.

Is dat wel betaalbaar? We hoeven niet eens buiten de begrotingsenveloppe te treden om deze nieuwe oriëntatie vorm te geven. Zo kan een deel van de 180 miljoen die momenteel gespendeerd wordt aan de fiscale aftrekbaarheid van de cheques worden aangesproken om via een ‘gesloten enveloppe’ te experimenteren met nieuwe activiteiten toe te laten.

Het deel dat wel nog voor fiscale vrijstelling wordt aangewend moet vooral een sociale correctie mogelijk kunnen maken. Zo zou de hoogte van het gezinsinkomen bepalend moeten zijn, of er al dan niet nog een fiscale vrijstelling kan worden toegekend. Uiteraard vormt de fiscale aftrekbaarheid vandaag een deel van het succes van de dienstencheque en moeten we oppassen dat de middenklasse niet opnieuw naar zwartwerk grijpt. Een goede communicatie is daarbij essentieel.

Valkuil

Tegelijk moeten we opletten dat die andere poot van de dienstencheque behouden blijft. De afgelopen jaren daalde de instroom van werknemers die rechtstreeks uit werkloosheid of leefloon komen. Ive Marx leidt uit het stijgend aandeel onbekende instromers en het stijgend aandeel werknemers van niet-Belgische afkomst (48%) af dat het stelsel verwatert tot een rekruteringskanaal voor buitenlandse werknemers. Helaas is het moeilijk deze veronderstelling te staven met cijfers: een triest gevolg van een besparing. Minister Muyters verving het jaarlijkse lijvige en goed gedocumenteerde onderzoeksrapport dat verankerd zat in de federale wetgeving door een heel beperkt cijferoverzicht.

In de commissie Werk van het Vlaamse parlement werd begin dit jaar wel verduidelijkt dat de onbekende instroom geen personen met arbeidskaarten zijn maar herintreders zonder uitkering, mensen die erkend vluchteling zijn en mensen die binnen de EU, en via het vrij verkeer van goederen, personen en diensten in ons land aan de slag zijn. En dus niet de buitenlandse werknemers met sociale dumping en structurele propagandacampagnes waar Marx naar verwijst. Om sociale dumping te voorkomen, is het gebruik van fiscaal en parafiscaal gereguleerde tewerkstelling misschien zelfs net het uitgangspunt. Of willen we terug naar de toestanden waar de Poolse poetsvrouw verdoken met een handje-contantje en dus schabouwelijke loontje het informeel circuit wordt ingeduwd?

Er zijn andere oorzaken voor het terugvallen van de groep werklozen en leefloners. Begin 2015 schrapte minister Muyters de verplichting om als dienstenchequebedrijf minimaal 60% uitkeringsgerechtigde werklozen of leefloners aan te werven. Dat gebeurde zonder compenserende maatregelen.

Begin 2015 schrapte minister Muyters de verplichting om als dienstenchequebedrijf minimaal 60% uitkeringsgerechtigde werklozen of leefloners aan te werven.

Ook het wegvallen van de Activa-maatregel is een mogelijke oorzaak. Deze maatregel overtuigde werkgevers door middel van een forse maandelijkse tewerkstellingspremie om langdurig werklozen een kans te geven. Een premie die de argwaan voor een lagere productiviteit gedurende langere periode kon bufferen . Maar ook hier maakte minister Muyters komaf mee. In de plaats kwam een matige financiële incentive die in een gebruiksonvriendelijke modus werd opgestart. Waardoor het gebruik ver onder elke verwachting blijft.

De andere maatregelen die opgenomen zijn in het afsprakenkader tussen de dienstenchequesector en de Vlaamse minister van Werk beogen vooral een responsabilisering van de werkzoekenden. Sollicitatieopdrachten, attitudetraining en opleidingen, heroriënteringen. Het aantal VDAB-opleidingen blijft ondermaats scoren en landt dit jaar op 101 werkzoekenden die een opleidingstraject particuliere schoonmaak hebben gevolgd.

Aan werkgeverszijde werden veelal engagementen genomen die moeilijk tot niet objectiveerbaar zijn: reële kansen bieden aan uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, kandidaat-werknemers ondersteunen bij concrete mobiliteitsproblemen, deelnemen aan jobmarkten. Engagementen die niet vertaald worden in aanwervingen.

Toeleiden van werkzoekenden

Een piste die nog niet ontgonnen is, zou het bevorderen van de doorstroom van werknemers uit lokale diensteneconomie (LDE), wijk-werken en andere tewerkstellingsmaatregelen kunnen zijn. Minister Muyters heeft de intentie om met de hervorming van het wijk-werken een bijkomende opstap naar het normaal economisch circuit te vormen. Maar de coaching op de werkvloer, technische ondersteuning of het uitwerken en begeleiden van een individueel leertraject is niet standaard voorzien.

Nochtans zijn er van bij de opstart van dit wijk-werken al honderden opdrachten schoonmaken die een ideaal voortraject kunnen vormen naar de dienstenchequesector. Maar dan moet er werk gemaakt worden van een kwalitatief voortraject dat elementen bevat om de competentiekloof te dichten en wijkwerkers voorbereidt op reguliere tewerkstelling.

Aantrekkelijke en werkbare jobs+

Een laatste belangrijke uitdaging zit in het aantrekkelijk maken van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van deze sector. De opdrachten zijn fysiek zwaar en weinig divers door de beperktheid van de regelgeving die enkel schoonmaken en strijken toelaat. De uitbreiding waarvan hoger sprake zou ook deze continue belasting kunnen ontmijnen en een rem vormen op de grote uitstroom van medewerkers. De Vlaamse werkbaarheidsmonitor gaf in 2016 aan dat de dienstenchequemedewerkers net door dat routinematig werk en het gebrek aan autonomie bij de uitvoering ernstige motivatieproblemen en een leerdeficit ondervinden.

Met een brutoloon van pakweg 11 euro per uur komen de overwegend deeltijdse werknemers amper of niet boven de armoedegrens uit.

Het subsidiëringssysteem beperkt ook de mogelijkheden om betere en aantrekkelijke loonsvoorwaarden aan te bieden. Met een brutoloon van pakweg 11 euro per uur komen de overwegend deeltijdse werknemers amper of niet boven de armoedegrens uit. Bovendien verliest de sector verdere slagkracht om op een krappe arbeidsmarkt de werkzoekenden te overtuigen.

Misschien kan er ook gedacht worden aan een meer marktconforme tussenkomst van de burger. Bijvoorbeeld door 10 in plaats van 9 euro te betalen voor een kwaliteitsvol uur schoonmaak, zodat er een fatsoenlijk loon uitbetaald kan worden.

Flinke schoonmaakbeurt

De dienstencheques zijn op vele vlakken een succesverhaal. Maar de gewijzigde context, nieuwe bedreigingen en uitdagingen vragen een bijsturing van het stelsel. De belangrijkste meerwaarde zit in de maatschappelijk relevante en massale tewerkstellingskansen voor kortgeschoolde en laaggeschoolde arbeidskrachten. Maar daarnaast faciliteert het ook de combinatie werk en privéleven en heeft het dus een impact op de werkzaamheids- en werkbaarheidsgraden van de werknemers die er gebruik van maken en ondersteunt het de politieke vraag naar langere loopbanen.

Bij al deze uitdagingen mogen we verwachten dat de minister van Werk de handschoen opneemt en met een frisse bries het stof van het dienstenchequedossier haalt. Een dossier dat daar al ligt sinds de federale overdracht op 1 januari 2015.

 

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone