Print Friendly, PDF & Email

Herinnert u zich nog het eindtermendebat ? Dan herinnert u zich wellicht ook de roep om burgerschapsonderwijs. “Maak prioriteit van burgerschap” kopte De standaard op 27 augustus 2016.  Het Gemeenschapsonderwijs nam zelfs de vlucht vooruit en zal reeds vanaf september 2018 een vak burgerschap aanbieden.

Er werd in het debat over de eindtermen besloten om te werken rond zestien verschillende ‘sleutelcompetenties’ die leerlingen moeten kennen en kunnen, variërend van burgerschap tot economische, financiële en digitale competenties.

Maar hoe vorm je nu jongeren tot zogeheten mondige en kritische, sociale burgers zodat ook zij hun bijdrage kunnen leveren aan ‘democratische besluitvorming’?

Wat houdt burgerschapsvorming in en dient er zo nodig iets te veranderen?

Is dit dan het kantelpunt waarop we ‘de nieuwe (aangepaste) burger’ zullen creëren? En wat met de rechten en plichten die verbonden zijn aan ‘het burger zijn’? Zijn deze gewaarborgd of wordt het een éénrichtingsverkeer?

En last but not least moeten we ook stilstaan bij de vraag of we daarbij als volwassenen in de samenleving zelf een voorbeeldfunctie vervullen.

Vorm eens een burger

Minister Crevits stelde bij de lancering van de campagne ‘van LeRensbelang’ “het is van‘leRensbelang’ dat burgers en organisaties hun mening geven over wat ze verwachten van het onderwijs. Onderwijs dat jongeren kennis bijbrengt en hen vormt tot mondige en kritische, sociale burgers.”

Wat verstaan jongeren eigenlijk zelf onder ‘burgerschap’?

Hiervoor kunnen we teruggrijpen naar de ‘peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad secundair onderwijs’ van 3 maart 2016.

In deze peiling worden drie soorten burgerschap bevraagd. Leerlingen vinden gezagsgetrouw burgerschap het belangrijkste. Ze vinden het belangrijk om de wet na te leven, hard te werken en zich in te zetten voor het economisch welzijn van hun familie. Het sociaal burgerschap, nl. mensen helpen, onrecht aankaarten, mensenrechten bevorderen en zich in zetten voor het milieu komt op de tweede plaats, gevolgd door conventioneel burgerschap, waarmee verwezen wordt naar stemmen, politiek actief zijn en respect tonen voor vertegenwoordigers van de overheid.

Opvallend: Het belang van deze drie soorten burgerschap wordt telkens lager ingeschaald door bso (beroeps secundair onderwijs)-leerlingen dan aso (algemeen secundair onderwijs)-leerlingen en tkso (technisch en kunst secundair onderwijs)-leerlingen.

Waar bijna 100% van de aso-leerlingen de eindtermen met betrekking tot democratisch en socio-economisch handelen behalen, ligt dat percentage voor tkso al 10% lager en voor bso wordt dit zelfs gehalveerd.

Voor burgerschapsattitudes zoals vertrouwen in instellingen, (gender)gelijkheid en kritisch denken scoren leerlingen uit het bso significant lager.

Leerlingen uit het bso hebben dus, naast een lagere score op de eindtermen over burgerschap, ook een andere kijk op het belang ervan. Deze resultaten zijn op zich verrassend, wetende dat er in het bso een specifiek vak is dat mee inzet op het werken aan burgerzin: Project Algemene Vakken (PAV).

Een dergelijke vorm van structurele ongelijkheid zien we bovendien ook terug bij leerlingen met en migratieachtergrond t.o.v. leerlingen zonder immigratie-achtergrond (ICCS, 2016).

Maak hem actief

Naast de roep om klaargestoomd te worden op het leven na het middelbaar, waarbij je naast het invullen van een matrix een belastingbrief leert invullen, is er ook vanuit de Vlaamse Scholierenkoepel de roep naar ‘actief burgerschap’, waarbij zowel het ‘denk- en leerproces’ als ‘het doen’ van belang zijn. Actief burgerschap mag zich daarbij niet beperken tot één of twee uurtjes per week, maar moet het ganse schooljaar lang leven, zowel binnen de schoolmuren als schoolmuuroverstijgend. Dat was precies de bedoeling van de vakoverschrijdende eindtermen: het zijn geen vakdoelstellingen maar schooldoelstellingen.

Deze logica wordt losgelaten bij de nieuwe eindtermen. Het onderscheid tussen vakgebonden en vakoverschrijdende doelstellingen wordt namelijk opgegeven. Goed, omdat duidelijkheid ontstaat over wie de verantwoordelijkheid voor het behalen van de eindtermen rond burgerschap draagt, maar anderzijds ook een moeilijkheid. Zal het toekennen van deze eindtermen aan andere vakken niet net leiden tot versnippering? Burgerschap kan bijvoorbeeld aan het vak Nederlands gekoppeld worden waarbij we onze jongeren meteen kunnen uitleggen dat zij zich in de maatschappij niet dienen te gedragen als lijdend voorwerp (In de betekenis: degene die of datgene wat de werking van het gezegde ondergaat). Tijdens de lessen geschiedenis kan hen dan verduidelijkt worden dat zij rechten hebben.

Een burger is “een inwoner van een stad of staat die bepaalde wettelijke rechten en plichten heeft”.

Echter, hoe verkoop je dit aan die 1239 jongeren die hun rechten reeds geschonden zagen? In 2016-2017 kwamen namelijk 1239 meldingen binnen bij het Kinderrechtencommissariaat, 18% van de meldingen kaarten problemen in de hulp aan jongeren aan. Kinderrechten zijn Universele Rechten, de basis met andere woorden.

Hoe strookt opleiden tot burger dan met het niet waarborgen van kinderrechten zoals het weigeren van schoolboeken of andere leermiddelen aan leerlingen met onbetaalde facturen? Dit is slechts één voorbeeld van een melding die het Kinderrechtencommissariaat vorig werkjaar ontving.

In de woorden van kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen, naar aanleiding van de discussie over onder andere ‘meertaligheid in het onderwijs’:

“Op een ogenblik dat onze beleidsverantwoordelijken volop aan het nadenken zijn over de eindtermen burgerschap, ligt voor hen hier een belangrijke opdracht. Burgerschap gaat niet zozeer over weten wat de Europese instellingen zijn of inzicht verwerven in de complexe staatsstructuur van ons land. Burgerschap gaat in essentie over hoe je met elkaar omgaat en hoe je je verhoudt tot de ander die soms wezenlijk verschilt van jezelf. Gezien de enorme diversiteit die er vandaag is, moeten we daarop inzetten. Het kinderrechten- en mensenrechtenperspectief reiken ons hiertoe de kapstokken aan. Ze tonen ons het belang van participatie, van non-discriminatie, van mensen krachtig maken. Ze tonen ons eveneens de weg daarnaartoe: die van respect, dialoog en consensus.”

Over meertaligheid en het schrappen van de mediaan op rapporten geeft hij aan “Dat zijn belangrijke discussies en het is goed dat we ze voeren. En het is evident dat mensen hierover van mening verschillen. Alleen lijkt het alsof we vandaag zo moeilijk met meningsverschillen kunnen omgaan.”

Doorlopende leerlijn

We moeten dus ook stil staan bij hoe snel een jong kind leert en gevormd wordt door zijn omgeving. En dus ook door pakweg alle bitsige politieke discussies die zich in de media afspelen, door hoe we ons gedragen in het verkeer, in de dagelijkse omgang…

Waarom verliezen we dit informele leren uit het oog wanneer het om jonge kinderen gaat? Denken we écht dat we een leerling van scratch kunnen vormen tot een ‘volwaardige burger’ en dat dat proces zich vooral op de school afspeelt?

En geloven we dat deze ‘volwaardige burger’ gevormd is op zijn of haar 18e, wanneer die de eindtermen gehaald heeft? .

Natuurlijk betekent dat niet dat een eindterm burgerschap geen nut heeft. De verdere inhoudelijke uitwerking van een eindterm burgerschap zal opnieuw voor de nodige discussie zorgen, maar laten we vooral drie belangrijke zaken in het achterhoofd houden:

  1. Het proces is belangrijker dan het resultaat.
    Dit mag in strijd zijn met het concept ‘eindterm’, waaraan een resultaatsverbintenis gekoppeld is, maar laten we vooral onthouden dat respect, dialoog en omgaan met meningsverschillen belangrijker zijn doorheen het ganse proces dan het resultaat (het overdragen van de ‘juiste’ waarden), het louter beheersen en toetsen van kennis.
  2. Laat jongeren voelen wat burgerschap écht betekent
    Willen we geen ‘meewaaikinderen’ afleveren, maar leerlingen die hun eigen moraal vormgeven, dienen zij burgerschap geïnternaliseerd te hebben. Laten we burgerschap als een doorlopende leerlijn vestigen waarbij jongeren actief leren participeren en aan alle voorwaarden voldaan is om deze rol te kunnen opnemen. En bovenal, laten we zelf onze voorbeeldfunctie niet uit het oog te verliezen.
  3. Wereldburgerschap dient centraal te staan
    Laten we burgerschapseducatie vooral niet vernauwen tot een emancipatiecursus 2.0. Wereldburgerschapseducatie is zowel een nood als een recht want de wereld is geen ver van mijn bed show voor jongeren. Denk maar aan een vluchtelingen, armoede, het klimaat, terrorisme… Jongeren vormen zich hier al vroeg een beeld van. De vaardigheden om kritisch te denken en zo zichzelf een plaats te geven (of een houding aan te meten) in deze complexe mondiale maatschappij zijn dan ook cruciaal.
Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone