De financiering van de Vlaamse steun voor hernieuwbare elektriciteit (“groene stroom”) is een heet politiek hangijzer. Vooral de Turteltaks – en de onrechtvaardige verdeling daarvan – kreeg de laatste tijd veel aandacht. De vraag hoe de totale kostprijs van de steun voor hernieuwbare energie eigenlijk wordt verdeeld gaat echter over veel meer. Wie betaalt vandaag de factuur van groene stroom?
Vanwaar komt de groenestroomfactuur?
Om het probleem van de klimaatopwarming tegen te gaan, spraken de lidstaten van de Europese Unie af om een bepaald percentage van hun energie te halen uit hernieuwbare bronnen zoals zon, wind of biomassa.
Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt jaar na jaar goedkoper, maar was en is (op enkele uitzonderingen na) nog steeds duurder dan elektriciteit uit kern- of steenkoolcentrales. Om hernieuwbare elektriciteit concurrentieel te maken met elektriciteit uit dergelijke klassieke centrales, heeft de groene stroom dus financiële steun nodig.
In uitvoering van het Europees beleid riep Vlaanderen daarom een steunsysteem in het leven: het ‘groenestroomcertificaten’-systeem.
Producenten van hernieuwbare energie krijgen groenestroomcertificaten naargelang de hoeveelheid elektriciteit die ze opwekken uit hernieuwbare bronnen. En zo’n groenestroomcertificaat is geld waard. Elektriciteitsleveranciers moeten elk jaar een hoeveelheid groenestroomcertificaten inleveren om te bewijzen dat een bepaald percentage van de elektriciteit die ze verkopen, afkomstig is van een hernieuwbare bron. Naast de ontvangsten uit de verkoop van de opgewekte elektriciteit zijn de ontvangsten uit de verkoop van groenestroomcertificaten dus een tweede bron van inkomsten voor de producenten van hernieuwbare elektriciteit.
De kosten van dit systeem worden op drie verschillende manieren doorgerekend aan de elektriciteitsverbruikers – wij allen dus. Je vindt deze onderdelen ook terug op je elektriciteitsfactuur. Laten we eens kijken wat die doorrekening precies inhoudt en wie er per onderdeel meer of minder betaalt.
1. doorrekening via de energieprijs
Een eerste deel van de kostprijs van het steunsysteem wordt doorgerekend in de energieprijs. Op de elektriciteitsfactuur vind je dit terug in de vergoeding die klanten verschuldigd zijn aan hun elektriciteitsleverancier (bv. Engie-Electrabel, Luminus…). Doorgaans is dat de eerste hoofdrubriek die een titel heeft zoals “energieprijs” of “energiekosten”. Het bedrag voor de steun staat meestal vermeld onder een subrubriek “kosten groene stroom” of “bijdrage hernieuwbare energie”.
Je betaalt hier naargelang je elektriciteitsverbruik. Daardoor zorgt dit mechanisme in principe voor een eerlijke verdeling: hoe meer je verbruikt, hoe meer je betaalt. Alle gezinnen en bedrijven betalen, ongeacht of ze nu zijn aangesloten op het hoogspanningsnet (de dertig grootste verbruikers van elektriciteit in Vlaanderen), het middenspanningsnet (de meeste grote en middelgrote bedrijven) of het laagspanningsnet (alle gezinnen en een deel van de tertiaire sector).
Tussen haakjes: dit was in de oorspronkelijke plannen van Europa dé manier waarop alle kosten voor het steunsysteem doorgerekend moesten worden naar de elektriciteitsklanten. De overheid greep hierop echter sterk in: elektriciteitsleveringen aan energie-intensieve bedrijven worden namelijk steeds meer vrijgesteld van certificaatplicht. Dat wil zeggen dat energie-intensieve bedrijven een steeds kleiner percentage meebetalen van de (stijgende) steun voor hernieuwbare energie.
Onderstaande dia uit een presentatie van de Vlaamse overheid geeft per schijf van het elektriciteitsverbruik weer hoeveel die schijf is vrijgesteld. In 2015 werden deze vrijstellingspercentages opgetrokken (in geel). Tussen haakjes: een verbruik van 1 gigawatt-uur (GWh) per jaar komt overeen met het gemiddeld jaarverbruik van 286 gezinnen.
Welk verdelingseffect geeft dit?
Uit de tabel valt af te leiden dat bedrijven die veel elektriciteit verbruiken, minstens voor bijna de helft van hun verbruik vrijgesteld zijn. Het verbruik in de bovenste schijf (meer dan 250 GWh) krijgt zelfs vrijstelling voor 98% van hun groenestroomcertificatenkost.
Conclusie: Een steeds groter deel van de factuur komt zo dus terecht bij de gezinnen en de kleinere bedrijven.
Aanvullend: elektriciteitsklanten betalen niet de volledige kost die zou doorgerekend moeten worden langs deze weg. Omdat er elk jaar meer groenestroomcertificaten uitgereikt worden dan er ingeleverd moeten worden, is er een certificatenoverschot. Dit certificatenoverschot zal voor het grootste deel weggewerkt worden met de opbrengsten van de Turteltaks (zie verder).
2. doorrekening via de distributienetvergoeding
Een tweede deel van de steun aan hernieuwbare energie wordt doorgerekend in de netvergoeding, die betaald wordt aan de distributienetbeheerder Eandis of Infrax. De Vlaamse overheid verplicht deze distributienetbeheerders om groenestroomcertificaten op te kopen aan door de overheid vastgestelde minimumprijzen.
De jaarlijkse kosten van die opkoopplicht zijn hoog opgelopen, vooral door in het verleden aangegane engagementen en dan vooral voor de installaties van zonnepanelen die werden gebouwd vóór 2014. Voor nog te bouwen installaties is de opkoopplicht minder relevant.
Om een idee te geven van de oplopende kosten: Infrax, de kleinste van de twee Vlaamse distributienetbeheerders, rekende ruwweg 10 miljoen euro aan in 2009. In 2014 was dit al gestegen tot 115 miljoen euro en eind 2015 bedroeg het minstens 160 miljoen euro.
Het belangrijkste verdelingseffect dat hier speelt, vloeit voort uit een interne beslissing van de distributienetbeheerders. Zij wijzen de kosten vooral toe aan hun laagspanningsklanten en veel minder aan hun middenspanningsklanten. Hoewel ongeveer de helft van het geïnstalleerd vermogen aan zonnepanelen aangesloten is op middenspanning, betalen de laagspanningsklanten bij Infrax toch 85% van deze kost en bij Eandis 90%.
Conclusie: de distributienetbeheerders kiezen ervoor om ook dit deel van de factuur vooral te laten betalen door de gezinnen en kleine bedrijven.
3. doorrekening via de Turteltaks
De regering voerde eind 2015 de zogenaamde Turteltaks in (een onderdeel van de derde hoofdrubriek op de factuur, die omschreven is als “heffingen en toeslagen” of een variant op deze titel).
De heffing moet worden betaald door de gezinnen en de bedrijven die elektriciteit afnemen van het distributienet (tot 70 kilovolt). De bedrijven die rechtstreeks aangesloten zijn op het hoogspanningsnet ontsnappen er aan.
De heffing moet jaarlijks ongeveer 495 miljoen euro opbrengen. De opbrengst dient vooral om de overschotten aan groenestroomcertificaten weg te werken en om de steun te betalen voor nog te bouwen biomassa-installaties.
De hoogte van de heffing verschilt naargelang het totale verbruik op een afnamepunt. Er wordt een bedrag aangerekend per verbruiksschijf. Om het totale verschuldigde bedrag te kennen, moeten alle heffingsbedragen per verbruiksschijf opgeteld worden (zie onderstaande tabel).
Enkele voorbeelden verduidelijken hoe het systeem werkt.
Een gemiddeld gezin verbruikt 3,5 MWh per jaar. Het valt dus in de eerste gewone tariefschijf en betaalt een heffing van 100 euro per jaar. Ook gezinnen met een zeer laag verbruik (bv. 1 MWh per jaar) of zelfs met een nulverbruik of een negatief verbruik (zonnepaneelbezitters) betalen 100 euro. Voor beschermde klanten en mensen met een actieve budgetmeter of actieve stroombegrenzer bedraagt de heffing 25 euro per jaar.
De Turteltaks heeft heel wat verdelingseffecten. De heffing is sterk nadelig voor gezinnen, zeker voor gezinnen die weinig verbruiken. Verder doet ze zonnepaneelbezitters mee betalen voor de steun aan hernieuwbare energie en wordt er een poging ondernomen om de rekening van gezinnen die verwarmen met elektriciteit niet te hoog te doen oplopen (voor de schijf van 5 MWh tot 10 MWh wordt doelbewust slechts 30 euro aangerekend).
Bedrijven betalen meer in absolute termen. Maar hoe meer ze verbruiken, hoe minder ze betalen per MWh (zie onderstaande tabel). De grootste bedrijven, die rechtstreeks aan het hoogspanningsnet van Elia (het transportnet) gekoppeld zijn, betalen niets.
Conclusie: hoe meer je verbruikt, hoe minder je verhoudingsgewijs moet betalen aan Turteltaks. De grootste verbruikers betalen zelfs niets, aangezien ze op een ander net zijn aangesloten dan waar de taks op wordt geheven.
Hoe kan het eerlijker?
Welk deel van de factuur we ook bekijken, we kunnen niet om de vaststelling heen dat de rekening in veel grotere mate wordt doorgeschoven naar de gezinnen en de kleine bedrijven en veel minder naar de grote bedrijven die veel elektriciteit verbruiken. Hoe kan het beter en rechtvaardiger?
Politieke wil
In de eerste plaats liggen een aantal politieke keuzes aan de basis van de ongelijke verdeling in alle drie de onderdelen van onze elektriciteitsfactuur: de uitzonderingen in het doorrekenen van de energieprijs, de manier van doorrekenen bij de netvergoeding en de basis die men gebruikt voor de Turteltaks. Daar iets aan doen is een kwestie van politieke wil.
Heffing op fossiele energie
Maar om het probleem echt op te lossen moeten we ook breder durven nadenken. Zo kan je bijvoorbeeld de vraag stellen of de steun aan hernieuwbare energie niet beter zou betaald worden via de factuur voor fossiele brandstoffen (olie, steenkool, gas) in plaats van via de elektriciteitsfactuur (zoals nu).
De steun aan hernieuwbare energie is immers in essentie een maatregel om klimaatverandering tegen te gaan. Het is vooral de verbranding van fossiele energie die leidt tot de uitstoot van het broeikasgas CO2 (wat de belangrijkste oorzaak is voor klimaatverandering). Bovendien is de wereldmarktprijs van fossiele energiedragers de laatste tijd behoorlijk gedaald, zodat daar wel marge was voor prijsstijging door een heffing. Deze piste wordt dus best verder onderzocht op haar mogelijkheden en effecten.
Bedrijven mee(r) laten betalen
Verder: als vrijstellingen en kortingen verleend worden aan grotere bedrijven, dan kan dat veel doelgerichter gebeuren dan nu. Het is duidelijk dat de Vlaamse regering die categorie zoveel mogelijk spaart, opdat ze sterker zouden staan in de concurrentie met buitenlandse bedrijven.
Maar een studie van de CREG (Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas) leert dat lang niet alle bedrijven met een handicap zitten op het vlak van elektriciteitsprijzen. De studie vergelijkt de prijs die drie categorieën van Belgische industriële verbruikers betalen voor elektriciteit, met de prijs die ze betalen in Duitsland, Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Daaruit blijkt dat slechts één van die drie profielen van bedrijven, nl. de bedrijven met een permanent hoog elektriciteitsverbruik die zijn aangesloten op het hoogspanningsnet (bv. chemie en petrochemie, ijzer en staal), gemiddeld meer betaalt dan in de meeste buurlanden. Ook hier is verder onderzoek op zijn minst aan de orde.
Meer Europa
Tenslotte hebben we op dit punt ook behoefte aan meer Europa. De Europese lidstaten spraken terecht af dat ze een groter deel van hun elektriciteit zouden halen uit hernieuwbare bronnen. Maar die regeling bevat geen afspraken over de manier waarop de extra kosten van dit beleid moeten doorgerekend worden aan de gezinnen en de bedrijven.
Het resultaat is een race to the bottom, waarin de lidstaten hun grotere bedrijven zoveel mogelijk ontzien en een steeds groter deel van de factuur dus terecht komt bij de gezinnen en de kleine bedrijven.