Begin oktober verscheen er een politieke conceptnota van de Vlaamse ministers van Werk (Jo Brouns), van Onderwijs (Ben Weyts) en van Samenleven (toen nog Bart Somers), waarin ze samen stellen dat er een ‘turbo’ op het inburgeringsbeleid moet komen.  Dat turboplan wil nieuwkomers meer kansen op een toekomst geven en hen aanzetten om sneller en meer bij te dragen aan de welvaart in onze regio. Want, kortgeschoolde nieuwkomers blijven vaak achter op de Vlaamse arbeidsmarkt: terwijl in Europa 29% van de mensen met een niet-EU-nationaliteit inactief is, is dat in Vlaanderen 41.1%. Het plan moet dan ook bijdragen om een extra 14.447 mensen met een niet-EU-nationaliteit aan een job te helpen, zodat de turbo op het activeren van nieuwkomers in de eerste plaats een turbo is op onze welvaart, aldus de conceptnota. Het zou de overheid 333.365.000 euro per jaar opbrengen.

Het turboplan gaat uit van het ‘voor wat hoort wat- principe’, legt veel verantwoordelijkheden bij de nieuwkomers, maar blijft tegelijkertijd achter in de eigen inspanningen.

Eerlijk is eerlijk: sommige elementen uit het turboplan zijn goed, andere zijn voor verbetering vatbaar en een paar zaken zijn ronduit problematisch. We stellen vast dat het turboplan uitgaat van het ‘voor wat hoort wat- principe’, veel verantwoordelijkheden legt bij de nieuwkomers, maar tegelijkertijd achterblijft in de eigen inspanningen.

Het turboplan in een notendop

Vandaag bestaat het Vlaamse inburgeringsbeleid uit vier verplichte onderdelen: Nederlands leren, een cursus maatschappelijke oriëntatie, zich binnen de twee maanden inschrijven bij VDAB en een buddytraject.

Het turboplan wil dat inburgeringsbeleid verbeteren met tien extra maatregelen verdeeld over drie grote luiken. Een eerste luik zet in op een versterking en uitbreiding van het inburgeringstraject, een tweede luik vraagt meer inspanningen van de nieuwkomer om sneller actief te worden op de arbeidsmarkt en een derde luik beoogt een betere begeleiding richting de arbeidsmarkt.  De tien maatregelen:

  1. Verplicht leertraject voor kortgeschoolden: verplichte inburgeraars zonder secundair onderwijsdiploma moeten een traject volgen gericht op het behalen van relevante beroepskwalificaties. De focus ligt daarbij op knelpuntberoepen waarvan de competenties voornamelijk via werkplekleren op de werkvloer worden verworven.
  2. Hoger niveau Nederlands voor midden- en hooggeschoolden: de introductie van een verhoogd taalniveau ‘B1min-mondeling’ voor nieuwkomers met een diploma secundair onderwijs, aangevuld met intensieve taalbaden en extra oefenkansen.
  3. Ondersteuning bij erkenning van diploma’s en EVC: nieuwkomers kunnen rekenen op begeleiding en informatie om hun diploma’s te laten erkennen of een toeleiding naar EVC-trajecten (EVC, Eerder Verworven Competenties).
  4. Instapjobs: de eerste drie jaar wordt van nieuwkomers verwacht dat ze zo snel mogelijk aan de slag gaan en bereid zijn een job te aanvaarden, ook als deze niet bij hun opleidingsniveau past.
  5. Recht op leefloon koppelen aan opleiding: De eerste drie jaar na de verblijfsvergunning wil men het recht op werkloosheid of leefloon koppelen aan een robuuste en intensieve mix van opleidingstrajecten en Nederlands leren. Doet men beroep op financiële ondersteuning, dan mag er in ruil extra inspanning gevraagd worden, zo klinkt het.
  6. Inburgering van EU-burgers: omwille van het vrij verkeer van burgers kan men nieuwkomers met een EU-nationaliteit niet verplichten een inburgeringstraject te volgen. Maar, werkzoekenden en leefloners kan men wel verplichten tot een inburgeringstraject. Die verplichting zal er komen voor iedereen die het niveau B1min-mondeling niet behaalt of niet slaagt op de standaardtest Maatschappelijke Oriëntatie. Zo wil men de inactieve nieuwkomers uit EU-landen vatten en hun kansen op werk vergroten.
  7. Betere begeleiding naar de arbeidsmarkt: de trajectbegeleider van het agentschap integratie en inburgering zal, in samenwerking met VDAB, de inburgeraar ondersteunen in de zoektocht naar werk. De mogelijkheid om essentiële informatie, vacatures en opleidingen in de eigen taal aan te bieden, wordt bekeken.
  8. Upgradetraject voor ex-inburgeraars: ex-inburgeraars kunnen tot maximaal vijf jaar na hun inburgeringstraject rekenen op een individuele begeleiding tot hun ingeschatte ambitieniveau door de agentschappen integratie en inburgering. Nieuwkomers die onder hun niveau op de arbeidsmarkt starten, wil men vervolgtrajecten aanbieden totdat ze op hun kennis, diploma- en/of vaardigheidsniveau aan het werken zijn. Deze trajecten zijn vrijwillig en enkel voor beroepsactieven.
  9. Nederlands op de werkvloer: Nederlands leren op de werkplek wordt kosteloos gemaakt om de taalverwerving van (voormalige) inburgeraars te stimuleren.
  10. Discriminatiedrempels wegnemen: om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan zal er extra onderzoek naar discriminatie uitgevoerd worden. Om uitbuiting en misbruik tegen te gaan worden er voor arbeidsmigranten specifieke kortlopende inburgeringstrajecten uitgerold, met een nadruk op kennis van het Nederlands en kennis van onze samenleving met aandacht voor ‘rechten en plichten’.

Er schort wel wat aan dit plan

Tot zover de feiten. Laat ons nu eens kijken naar de effectiviteit van het plan. Want, hoewel het een goede zaak is dát de Vlaamse regering nieuwkomers betere kansen wil geven op de arbeidsmarkt, schort er tegelijkertijd wel wat aan de onderbouw en uitwerking van deze ‘turbo’.

Zo verwijst de conceptnota allereerst naar een OESO-rapport dat het inburgeringsbeleid in Vlaanderen tegen het licht houdt. Het rapport stelt dat Vlaanderen al een sterk uitgewerkt inburgeringsbeleid met innovatieve elementen heeft (denk aan het buddytraject), maar dat vooral gevestigde migranten en jongeren met migratieachtergrond geboren in België het slecht doen op onze arbeidsmarkt, niet alleen de nieuwkomers. Groepen die dus niet gevat worden door het inburgeringstraject, noch door de bijkomende acties van het turboplan. Dat is bijzonder vreemd, vooral omdat ook voor de groep die wél gevat wordt door het turboplan een beleid dat de warme overdracht van inburgering naar de mainstream dienstverlening en arbeidsbemiddeling ondersteunt, volkomen ontbreekt.

Twee. Het turboplan zet sterk in op het activeren van nieuwkomers via ‘instapjobs’. De focus ligt op de snelle toegang tot werk, zelfs als dat werk niet aansluit bij het opleidingsniveau. Maar, voor nieuwkomers ligt de uitdaging niet zozeer in het vinden van werk, wel om aan het werk te blijven. De focus op snelle activering kan juist duurzame tewerkstelling in de weg staan. Het OESO-onderzoek bevestigt dat inburgeraars die het snelle instroommodel volgen, op lange termijn minder succesvol zijn dan inburgeraars die trajecten volgden waarin de nadruk ligt op upskilling.

Er wordt met foute middelen en een foute focus ingezet op een doelgroep die net aan andere initiatieven behoefte heeft.

Drie. Vlaanderen deed voor de verplichte leertrajecten (maatregel 1)  inspiratie op in Noorwegen en Zweden, maar nam slechts gedeeltelijk hun aanpak over. In het hoge noorden wordt, wanneer nieuwkomers binnen een vastgestelde termijn geen passend werk vinden, geïnvesteerd in uitgebreide onderwijskwalificerende programma’s. De trajectbegeleider houdt daarbij rekening met de individuele doelen van de nieuwkomer. Vlaanderen kiest net voor eerder korte, werkgerichte opleidingen met focus op knelpuntberoepen, gecombineerd met taallessen (NT2) verzorgd door de VDAB.

Uiteraard staan we achter een focus op opleiding voor nieuwkomers met beperkte scholing, maar hebben we wel enkele bedenkingen.  Maatwerk is in deze verplichte leertrajecten essentieel, zodat ze aansluiten bij het individuele arbeidsmarktperspectief van de nieuwkomer. De focus op knelpuntberoepen gaat voorbij aan deze behoefte. Bovendien twijfelen we over de uitvoerbaarheid in de praktijk: de leertrajecten zijn gecombineerd met NT2 en vinden hoofdzakelijk plaats op de werkvloer. Maar net omdat het om het aanleren van een knelpuntberoep gaat, is er op deze werkplekken vaak al een hoge werkdruk. Het is dus onzeker of er voldoende tijd is voor een degelijke begeleiding en ondersteuning van de kortgeschoolde nieuwkomer. Voor VDAB betekent dit ook een uitbreiding van hun opdracht, en we vragen ons af of er voldoende capaciteit en middelen zijn om deze uitbreiding van hun opdracht te kunnen verwerken.

Zo slaat dit turboplan drie keer de bal mis. Er wordt met foute middelen en een foute focus ingezet op een doelgroep die net aan andere initiatieven behoefte heeft. Geen beste start.

Eenzijdige extra inspanningen

Het turboplan vraagt met de verplichte leertrajecten en instapjobs een extra inspanning van nieuwkomers. Arbeidsmarktintegratie is inderdaad belangrijk. Maar vooral hoger opgeleide inburgeraars riskeren door het turboplan onder hun kwalificatieniveau te starten, wat nadelig kan zijn voor hun toekomstige loopbaan. De upgradetrajecten zijn slechts een mager antwoord  hierop. Ook daarom is het jammer dat de focus in de conceptnota ligt op snelle activering in knelpuntberoepen, zonder rekening te houden met het individuele arbeidsmarktperspectief.

Er is bewijs dat landen die meer tijd investeren in het plaatsen van nieuwkomers in relevant werk, betere resultaten behalen op middellange termijn. Als Vlaanderen wil dat we haar turboplan positiever onthalen, dan moeten nieuwkomers grondig begeleid worden bij het bepalen van hun jobdoelwit, en kijkt men daarbij niet alleen naar hun eerdere werkervaring maar ook naar hun leervermogen, potentieel en interesses. Wanneer men toch een instapjob onder het kwalificatieniveau aanvaardt, dan moet die passen in het vooraf uitgestippelde upgradetraject. Zo kunnen doorgroeimogelijkheden gestimuleerd en gecombineerd worden met begeleiding naar taaltraining en professionele vaardigheidsontwikkeling.

Er is bewijs dat landen die meer tijd investeren in het plaatsen van nieuwkomers in relevant werk, betere resultaten behalen.

Als Vlaanderen stelt dat men meer zal doorverwijzen naar EVC-testcentra en EVC-trajecten, dan zal Vlaanderen zélf ook versneld werk moeten maken van het certificeren van beroepskwalificaties en deelkwalificaties, van EVC-standaarden en van een breder netwerk van erkende EVC-testcentra. Daarbij is het belangrijk dat taal geen extra drempel vormt voor de doelgroep. Tot slot zal er ook aandacht moeten gaan naar het  vergroten van het draagvlak bij werkgevers voor erkenning van competenties en beroepskwalificaties, aangezien zij nog steeds erg diplomagericht rekruteren.

Het turboplan legt het ambitieniveau op het vlak van taal hoog. Dat is goed. Taalopleidingen zijn een meerwaarde voor de beroepsopleidingen, onderwijstrajecten en arbeidsmarktkansen. Tegelijkertijd zijn hogere taalvereisten niet voor iedereen haalbaar: na vijf jaar bereikt slechts 30% van hooggeschoolde inburgeraars formeel het taalniveau B1. Misschien is het dus voor de arbeidsmarktintegratie belangrijker om het ambitieniveau en de focus ook ergens anders te leggen. We stellen bijvoorbeeld vast dat in acht op de tien vacatures bij VDAB een (zeer) goede kennis van het Nederlands gevraagd wordt. Zouden we dan niet beter streven naar een kritische evaluatie van de taalvereisten in vacatures, zodat deze beter aansluiten bij de werkelijke behoeften van de functie?  Een andere optie is om in de sectoren verder werk te maken van taalprofielen, die duidelijk laten zien welke woordenschat je nodig hebt voor een specifieke baan of studie.

Het principe van wederkerigheid

Als het over inburgering en integratie gaat, verwacht Vlaanderen almaar meer inspanningen van de nieuwkomers. Zo maakte de Vlaamse regering aan het begin van de legislatuur de lessen Nederlands en Maatschappelijke Oriëntatie voor de verplichte inburgeraars betalend en werd de inschrijving bij VDAB een verplicht onderdeel van het inburgeringstraject. Nu wordt met deze conceptnota duidelijk dat de Vlaamse regering nog een stap verder wil gaan, getuige de plannen om het recht op leefloon of werkloosheidsuitkeringen te koppelen aan opleiding of inburgering. Dat is vooral straffe taal, want ook vandaag is deelname aan inburgeringstrajecten of opleiding vaak al een vereiste voor een leefloon of werkloosheidsuitkering.

Waar de Vlaamse regering wél een stap verder zet is de koppeling van inburgeringsplicht voor EU-migranten. Deze mensen, die in principe naar hier komen om te werken, zouden door dit plan plots ook extra inspanningen moeten doen voor ze een leefloon of uitkering krijgen. Een kanon op een mug. Cijfers tonen immers dat het aantal migranten uit de EU dat niet beroepsactief is lager ligt dan personen geboren in België (19.5% t.o.v. 19.8%) en dat hun werkloosheidsgraad (2.9%) niet veel hoger ligt dan personen geboren in België (1.8%).

Inburgeren moet samengaan met een goed integratiebeleid.  Dat beleid vraagt om een visie en eigen inspanningen.

We onderschrijven de idee dat ook de EU-burgers baat kunnen hebben bij lessen Nederlands of Maatschappelijke oriëntatie. Struikelsteen is echter de verplichtingsaanpak. Die toont aan dat de Vlaamse regering enerzijds graag EU-werknemers ontvangt om een aantal knelpuntvacatures weg te werken, maar tegelijk niet lijkt te willen begrijpen dat er onder de nieuwkomers en migranten ook heel wat legitieme redenen zijn waarom zij mogelijk niet deelnemen aan opleidingen. Als Vlaanderen graag nog strenger wil zijn, dan is het essentieel dat er eerst werk wordt gemaakt van een beleid dat de institutionele drempels die migranten verhinderen om deel te nemen aan opleiding wegwerkt, zoals drempels inzake taal, opleidingsuren en bereikbaarheid van het opleidingscentrum, inschrijvingsgelden, of een krachtdadige aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt. Zaken waarvoor de overheid de verantwoordelijkheid afschuift met deze verplichtingsaanpak.

Want daar gaat het over. Het turboplan gaat sterk uit van het ‘voor wat, hoort wat’-idee. Dat is hetzelfde als ‘de wortel en de stok’, het ‘proces van geven en nemen’ of het principe van wederkerigheid. Het wederkerigheidsprincipe, zo leert even Googelen, kan je het best gebruiken in twee gevallen: als je met iemand een relatie wil opbouwen of als je iemand wil motiveren tot een bepaalde actie. Het is duidelijk dat Vlaanderen met haar turboplan inzet op activering.  Goed inburgeren en arbeidsmarktparticipatie zijn belangrijk, maar we mogen er niet van uit gaan dat mensen na hun inburgeringstraject zo maar hun weg vinden in onze samenleving en op onze arbeidsmarkt. Inburgeren moet samengaan met een goed integratiebeleid.  Dat beleid vraagt om een visie en eigen inspanningen van zowel de beleidsdomeinen werk, onderwijs als samenleven. Het is jammer dat de betrokken ministers in hun conceptnota veel van de mensen verwachten op vlak van inburgering maar daarbij de eigen beleidsinspanningen om de integratie van die mensen in de samenleving te bevorderen, vergeten mee te nemen.

 

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone