Print Friendly, PDF & Email

‘Onze arbeidsmarkt is niet flexibel genoeg’, zegt de ene. ‘De flexibiliteit op de arbeidsmarkt neemt hand over hand toe’, meent de andere. Wie heeft er gelijk? Welke stelling wordt gestaafd door de feiten, en over welke vormen van flexibiliteit hebben we het?

Onder het motto ‘meten is weten, en gissen is missen’, heeft de Stichting Innovatie en Arbeid (StIA) dit onderzocht. In het kader van zijn driejaarlijkse Ondernemingsenquête – deze keer afgenomen eind 2021 – onderzocht StIA de inzet van verschillende flexibiliteitsinstrumenten in Vlaamse ondernemingen en organisaties. De resultaten werden aangevuld en/of vergeleken met de resultaten uit drie andere enquêtes die door de jaren heen werden afgenomen.

Alvorens dieper in te gaan op de resultaten twee kanttekeningen.

  1. De enquête werd eind 2021 afgenomen. De resultaten zullen dus ongetwijfeld beïnvloed zijn door de coronacrisis. In welke mate en richting dit precies gebeurde, is moeilijk te achterhalen, maar de lezer houdt dit gegeven best in het achterhoofd. Komende enquêtes (2024) zullen ons wellicht (nog) wijzer maken.
  2. De huidige enquête en de drie voorgaande studies waarvan hierboven sprake zijn niet 1 op 1 met elkaar te vergelijken. De vraagstelling is soms verschillend, en niet alle flexibiliteitsvormen en alle sectoren worden in alle deze bevragingen onderzocht.  Vooral met de twee oudste onderzoeken – die dateren van begin deze eeuw – zijn de vergelijkingen beperkt.

Wat is de ondernemingsenquête?

Om de drie jaar onderzoekt StIA welke evoluties of aanpassingen zich hebben voltrokken binnen de Vlaamse (en Brusselse) ondernemingen en organisaties via de Ondernemingsenquête. Rond personeelsbeleid, arbeidsorganisatie, financiering, digitalisering, marketing, noem maar op, de scope is breed.

Het onderzoek levert cijfers over de ontwikkelingen in een langer tijdsperspectief, want dit onderzoek wordt al sinds 1998 afgenomen. Deze keer gebeurde dat bij een 4000 ondernemingen. Kleine, middelgrote en grote ondernemingen, uit alle sectoren (inclusief onderwijs, overheid en social profit).

Elk onderzoek bevat een aantal steeds wederkerende basisvragen, maar ook telkens enkele meer diepgravende of vernieuwende invalshoeken. Deze keer dus rond flexibiliteitsinstrumenten op bedrijfsniveau.

De enquête wordt afgenomen bij bedrijfsleiders of verantwoordelijken personeelsbeleid. Deze editie werden 1657 volledige enquêtes afgenomen, een respons van 42%.

Wat wordt precies onderzocht?

Aan de ondernemingen wordt eerst gevraagd hoeveel werknemers er met een contract van onbepaalde duur bij hen aan het werk zijn. Daarna wordt een reeks flexibiliteitsinstrumenten voorgelegd, waarbij wordt gevraagd voor hoeveel personen die bij hen van toepassing is. Op die manier weet StIA hoeveel werknemers er met een contract van onbepaalde duur werken, welke flexibiliteitsinstrumenten zijn toegepast (voor minstens één persoon) en ook om hoeveel personen het gaat.

De flexibiliteitsvormen waarnaar gevraagd wordt zijn:

  • Uitzendarbeid
  • Tijdelijke werkloosheid
  • Contract bepaalde duur
  • Projectgebonden uitbesteding (zeg maar: onder-aanneming)
  • Freelancers en zelfstandigen
  • Vrijwilligers
  • Studentenjobs
  • Overuren
  • Deeltijdse contracten
  • Weekendwerk, nachtwerk en overuren

Belangrijk is dat sommige flexibiliteitsinstrumenten kunnen toegepast worden voor meer dan alleen de werknemers met een contract van onbepaalde duur (bijvoorbeeld nachtwerk), en dat meerdere instrumenten per persoon kunnen voorkomen (bijvoorbeeld weekendwerk en studentenarbeid). Er kunnen onder meer om die redenen in de resultaten percentages van meer dan 100% voorkomen – bijvoorbeeld een bedrijf van 5 werknemers dat ook 10 jobstudenten inzet, krijgt voor het instrument ‘jobstudenten’ 200%.

Eveneens belangrijk is dat de aantallen gaan om personen, niet fulltime equivalenten. De cijfers hebben dus betrekking op het aantal ingezette personen, niet op het aantal gepresteerde uren of dagen.

Al deze cijfers en bijkomende verwerkingen leveren tal van interessante tabellen op, zoals onderstaande.

Flexibiliteitsmechanismen naar percentage ondernemingen dat het toepast en aandeel werknemers op wie het van toepassing is, in 2016 en 2021

De rest van de tabellen en grafieken zullen wij u in het kader van deze blog besparen, maar kunnen altijd geraadpleegd worden via deze link.

Vaststellingen

  1. Flexibele werkvormen zijn sterk ingeburgerd in het economisch weefsel. Er zijn nauwelijks sectoren, ondernemingen of organisaties die er geen gebruik van maken. Op basis van het huidige onderzoek gaat het om ongeveer 5% van de ondernemingen die ‘flexibelvrij’ zijn. Het ‘vaste’ contract van 9 tot 5 is (nog) niet de uitzondering, maar heeft toch veel van zijn dominantie verloren.
  2. De meest toegepaste flexibiliteitsinstrumenten zijn het inzetten van onderaannemers via ‘projectgebonden uitbesteding’ (54% van de ondernemingen), werken met deeltijdsen (58%), werken met flexibele uurroosters en studentenarbeid (telkens 36%).
  3. Opvallend is ook het groot aandeel organisaties in de quartaire sector (61%) dat met vrijwilligers werkt. Mogelijk speelt hier een corona-effect (de vaccinatiecentra en de eventsector).
  4. Hoe groter de onderneming/organisatie, hoe meer flexibiliteitsinstrumenten.
  5. Het ene flexibiliteitsinstrument is het andere niet. Deeltijds werk bijvoorbeeld gebeurt soms op vraag van de werknemer, maar ook vaak omwille van de keuzes van de onderneming (bijvoorbeeld in bedrijven of sectoren waar vaak alleen deeltijdse contracten worden aangeboden). Vrijwilligers kunnen spontaan zijn, maar zijn soms ook een instrument van bedrijven of organisaties om zeer vlot in te spelen op een plotse verandering.

Als we vergelijken met de studie van 2016 (= de meest gelijkaardige vraagstelling over alle sectoren heen) dan kunnen we deze vaststellingen maken.

  1. Een sterke toename van het werken met ‘projectgebonden uitbesteden’ (van 15% naar 54% van de ondernemingen), Deze vorm van uitbesteding kan nog vele vormen aannemen. Zo kan een bedrijf het realiseren van een nieuwe IT-infrastructuur uitbesteden aan een andere firma, die op haar beurt weer beroep doet op zelfstandige IT’ers. Of een grote webwinkel die zijn leveringsdienst uitbesteedt aan een vervoersfirma, die op haar beurt weer (schijn)zelfstandige chauffeurs inschakelt.
  2. Opmerkelijk is dat het aantal ondernemingen dat gebruik maakt van freelancers en zelfstandigen gedaald is. Wanneer het omgezet wordt in ‘aantal ingezette personen’ stijgt dat echter weer.
  3. We zien een sterke stijging tijdelijke werkloosheid (van 19% naar 31%) en het sterk afnemen van werken met flexijobs. Beiden zijn wellicht  het gevolg van corona.
  4. Vrijwilligers maakten al een groot deel van de personeelsinzet uit in 2016, en dat aandeel neemt nog toe. Zowel wat betreft het aantal bedrijven en organisaties dat er gebruik van maakt, als het totaal aantal ingezette personen. Maar zoals reeds vermeld: dit kan ook een corona-effect zijn.
  5. Deeltijds werk op ondernemingsniveau daalt, net zoals weekendwerk en nachtwerk. Ook hier is moeilijk af te lijnen of dit structureel is, of eerder een uitloper van corona (waarbij de daling van nachtwerk en weekendwerk zich bijvoorbeeld weerspiegelt in een stijging tijdelijke werkloosheid).
  6. Een gemiddeld bedrijf zet iets meer flexibiliteitsinstrumenten in dan 5 jaar geleden (van 3 naar 4). Maar deze groei verbergt verschillende tendensen. Zo maken minder bedrijven gebruik van interim-arbeid, maar zij die het wel doen maken er gemiddeld meer gebruik van. Hetzelfde geldt voor het inzetten van zelfstandigen en freelancers. En bij studenten zien we een omgekeerde beweging: meer bedrijven doen het, maar met gemiddeld minder studenten.

Conclusies

Wie beweert dat de Vlaamse werknemers en de Vlaamse economie niet flexibel genoeg zijn om te concurreren met de buitenwereld, kan dat niet staven met cijfers. Integendeel. Flexibiliteit is bij de overgrote meerderheid van ondernemingen en organisaties eerder regel dan uitzondering, en neemt nog steeds toe.

Projectgebonden uitbesteding ofte onder-aanneming stijgt sterk en is alomtegenwoordig. Voor de ene een zegen, voor de ander een vloek. Hoe dan ook creëert het voor vele ondernemingen de mogelijkheid om verantwoordelijkheid rond vastheid van contract (of de afwezigheid daarvan) en loon- en arbeidsvoorwaarden bij een contracterende derde te leggen. Toezicht op al die uitbestedingen is bijzonder moeilijk, en vandaag vaak onbestaand.

Vrijwilligers zijn het peper en zout in onze samenleving. Geen jeugdvereniging, geen sportclub, geen buurthuis die zonder kan. We moeten echter wel in de gaten blijven houden dat de groei van het aantal vrijwilligers het resultaat is van een stijgend maatschappelijk engagement, en niet van besparingen op personeelskosten.

Tot slot

Wie zijn al deze mensen die werken binnen een flexibel arbeidsregime? Ongetwijfeld vaak zelfstandigen en/of hoger geschoolden (IT’ers die worden ingehuurd), maar vaak ook laaggeschoolden zonder vast inkomen (interim, nachtwerk, fietskoeriers). Hoe vaak is dat flexibel regime hun eigen keuze? En wat doet dat regime met een mens en een samenleving? Hoe krijg je bijvoorbeeld een band met een onderneming of een samenleving wanneer je nooit wordt uitgenodigd voor de zomerbarbecue of de nieuwjaarsreceptie? Wanneer je nooit ergens lang genoeg werkt om je collega’s of de taal te leren kennen? Dat leren we niet uit deze overigens interessante cijfers. Wellicht voer voor een StIA-opvolgstudie of een ijverige arbeidssocioloog die nog op zoek is naar een interessant thema voor zijn doctoraatsverhandeling. Iemand?

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone