Print Friendly, PDF & Email

Vandaag zijn 14.2% van de Vlaamse gezinnen eenoudergezinnen. Samen zorgen ze voor 180.000 kinderen tussen 0 en 18 jaar. Een nieuw fenomeen, zou je kunnen zeggen, maar dan wel een dat al enkele decennia aan het groeien is. En helaas niet ten goede.

In mei vond het vierjaarlijks congres van het Vlaams ABVV plaats. Daar engageerden we ons om de beleidsmakers te overtuigen van de noodzaak aan een eenoudertoets die op elk beleidsdomein wordt toegepast bij het uitwerken van nieuw (maar ook bestaand) beleid. Zo’n toets dwingt beleidsmakers om bij elke keuze de gevolgen voor eenoudergezinnen mee in rekening te brengen. Het maakt de problemen van deze groep niet alleen meer zichtbaar, maar heeft ook een sensibiliserend effect op de politiek.

Alleenstaande ouders hebben vaker een precaire positie op de arbeidsmarkt en werken vaker noodgedwongen voltijds.

In één van mijn vorige blogs (https://abvv-experten.be/wanneer-de-dokter-te-duur-is/) schreef ik over Nancy, alleenstaande mama die niet naar de tandarts kon gaan. Maar ook haastige gesprekjes aan de schoolpoort maken de alledaagse realiteit pijnlijk duidelijk (voor de goede verstaander: er zijn ook alleenstaande papa’s — voor de ‘Thuis-kijker’ onder ons is er sinds kort Lander—alleen kwam ik die eerlijkheidshalve nog niet tegen aan de schoolpoort). “Tijd, tijd, tijd… dat ontbreekt me. Ik ben de hele tijd maar aan het hollen. En tijdskrediet opnemen…dat kan ik me niet permitteren”, vertelt Marie. Ook onderzoek toont dit aan: alleenstaande ouders hebben vaker een precaire positie op de arbeidsmarkt en werken vaker noodgedwongen voltijds, ondanks het feit dat dit maar heel moeilijk te combineren valt met het runnen van een gezin.

Om onze eis voor een eenoudertoets kracht bij te zetten, lijstten we in een overzichtelijk dossier alle beleidsdrempels op waar eenoudergezinnen vandaag mee geconfronteerd worden. Die blijken niet gering, eenoudergezinnen worden op tientallen plaatsen geconfronteerd met zaken waar andere gezinnen niet of veel minder op botsen. Onze wetgevers vertrekken nog te vaak van het klassieke ‘mama-papa-en twee kindjes’ verhaal als norm. Nochtans is in Vlaanderen bijna 1 op 6 van de gezinnen een eenoudergezin. (Kind & Gezin, 2018). Een aanzienlijke (maar ook diverse) groep, die helaas geconfronteerd wordt met verschillende problemen. Deze problemen gaan breed; op vlak van wonen, werken, hun financiële draagkracht of waar het over de kinderen gaat. In totaal bekeken we 12 verschillende niveaus.

Kortgeschoolde alleenstaande moeders lopen het grootste risico op sociaal isolement.

Eerst nog even dit: hét eenoudergezin bestaat niet. Het beslaat een heel diverse groep (Van Peer, 2015). Maar door de band genomen is de overgrote meerderheid vrouw (8 op 10) en tussen de 25 en de 55 jaar; een fase waarin zowel carrière als gezinsleven centraal staan. Het alleenstaand ouderschap wordt meestal veroorzaakt door echtscheidingen en stijgt met de leeftijd van de kinderen (zie ook, Gezinsenquête, 2018).

Breuklijn tussen kort- en langgeschoold

Aan het hoofd van het eenoudergezin zien we voornamelijk vrouwen met een korter scholingsniveau. Alleenstaande ouders kennen een lager tewerkstellingspercentage maar –we zeiden het al — werken wel vaker voltijds dan de andere vrouwen met kinderen. Dit hangt samen met het verschil in inkomenspositie (Cantillon, 2003). Binnen de groep van ‘eenoudergezinnen’ zien we een duidelijke breuklijn tussen langer en korter geschoolde alleenstaande ouders. Hoger opgeleide alleenstaande ouders met een goed betaalde job hebben een hoger verdienvermogen, een groter netwerk en meestal een goed onderhandelde combinatie gezin en arbeid, waarbij ze vaker instrumentele hulp krijgen en inschakelen (Van Peer, 2015). Hoogopgeleide vrouwen die altijd beroepsactief waren en in een verblijfco-ouderschap stappen, kunnen de combinatie makkelijker aan dan laagopgeleide vrouwen die nooit beroepsactief waren tijdens hun huwelijk en na de huwelijksbreuk voltijds voor de kinderen zorgen. Vaak hebben zij ook meer autonomie en persoonlijke slagkracht in hun arbeidscontext (Van Peer, 2015).

Liefst 64,2% van deze gezinnen heeft een bruto belastbaar inkomen van minder dan 30.000 euro.

Daartegenover blijkt uit onderzoek (Van Peer, 2015) dat het de kortgeschoolde alleenstaande moeders vaak aan inspraak ontbreekt. Bovendien beperkt hun kortere scholing hun kansen op de arbeidsmarkt (Valgaeren, 2010). Zij lopen het grootste risico op sociaal isolement, omdat het werk en gezin hen volledig opslorpen. Wanneer zij de combinatie niet aankunnen, is de verleiding voor hen groter om uit de arbeidsmarkt te stappen. Dit zijn twee extremen van een zeer breed en divers continuüm.

De drempels

Terug naar onze analyse. Daaruit blijkt dat eenoudergezinnen het allerminst makkelijk hebben. Zo lopen ze een groter armoederisico; 20% van de eenoudergezinnen heeft een inkomen onder de armoedegrens en 43% van de eenoudergezinnen zegt moeilijk rond te komen (cijfers famifed). De cijfers van Kind& Gezin (2017) tonen de scheve inkomensverdeling bij eenoudergezinnen aan: liefst 64,2% van deze gezinnen heeft een bruto belastbaar inkomen van minder dan 30.000 euro. Bij de kinderen uit een tweeoudergezin is dat 16%. Kinderen uit een eenoudergezin maken bijna de helft uit (47,2%) van de kinderen met een gezinsinkomen onder de 15.000 euro. Van kinderen met een hoog gezinsinkomen (>75.000 euro) woont bijna 99% bij een tweeoudergezin.

Eenouders stellen meer dan anderen zorg uit en brengen hun kinderen veel minder naar de crèche.

Bij eenoudergezinnen is er erg vaak sprake van werkloosheid. Uit de cijfers van K&G (2017) blijkt dat 69,7% van de alleenstaande moeders werkt, 8,7% is werkzoekend met een uitkering van de RVA, 17% is niet-beroepsactief (4,7% is ‘andere). 80,1% van de alleenstaande vaders is werkend, 6,8% is werkzoekend, 8,8% is niet beroepsactief (en 4,3% is ‘andere). Naast de werkloosheidsproblematiek, is er ook vaak sprake van een lage werkintensiteit (d.i. het aantal maanden dat volwassenen in het gezin gewerkt hebben – ongeacht aantal arbeidsuren– ten opzichte van het aantal maanden dat ze hadden kunnen werken). 1 op de 3 kinderen in een eenoudergezin in Vlaanderen kent een werkintensiteit van minder dan 25% (K&G, 2017). Ook duidelijk is dat de werkintensiteit vooral in eenoudergezinnen verschilt naargelang de leeftijd van het kind. Hoe jonger het kind, hoe lager de werkintensiteit. De onderstaande figuur toont dat op de totale bevolking in ons land onder de 60 jaar, eenoudergezinnen (de blauwe lijn) in 2016 zo’n 40% een zeer lage werkintensiteit heeft (d.w.z. onder 0,2). Eenoudergezinnen zijn ook gevoeliger voor de werkloosheidsval: het aanvaarden van een job betekent voor velen namelijk geen grote meeropbrengst. Er is vaak zelfs sprake van inkomensverlies door hoge kinderopvang- en vervoerkosten.

Bron: indicatoren.be (Statbel, 2017)

Eenoudergezinnen zijn minder vaak eigenaar van hun gezinswoning en zijn oververtegenwoordigd op de huurmarkt. Ze komen vaker in woningen van mindere kwaliteit terecht en worden omwille van hun gezinssituatie vaak gediscrimineerd door verhuurders. Als ze dan toch eigenaar zijn van een gezinswoning, worden ze benadeeld bij de woonbonus.

En er is nog meer. Eenoudergezinnen lopen meer kans op depressies; 44% van de alleenstaande ouders heeft depressieve neigingen versus 25% van de koppels. Eenouders stellen meer dan anderen zorg uit (denk maar aan Nancy) en brengen hun kinderen veel minder naar de crèche, terwijl ze ook minder beroep doen op informele opvang. De opvang in crèches is vaak te duur in verhouding tot het eengezinsinkomen. Systemen als “bestellen is betalen” en de supplementen op de crèchefactuur maken het er niet betaalbaarder op.

“Altijd maar hollen, hollen, hollen…” Eenoudergezinnen ervaren logischerwijs meer problemen in de combinatie arbeid-gezin, maar ervaren ook de minste werkbaarheid in hun job. De werkbaarheidsgraad is met 47,5% de laagste van alle gezinsvormen (zie figuur).

Als tweeverdienersgezin is het al puzzelen geblazen tijdens de schoolvakanties, probeer dat maar eens te overbruggen met 1 pakketje verlofdagen. En als je kind ziek wordt, is het familiaal verlof voor alleenstaande ouders beperkt tot 10 werkdagen per jaar, als koppel heb je er 20.

Hulp in het huishouden? Slechts 8% van de dienstenchequegebruikers is een alleenstaande ouder, terwijl net zij harder huishoudhulp nodig hebben. De reden? De kostprijs van de cheques, die ze op voorhand van 1 en niet twee inkomens moeten betalen. Maar ook de fiscale aftrek vormt voor hen een drempel. Het is namelijk zo dat alle gehuwde of wettelijk samenwonende partners beiden recht hebben op een fiscale vrijstelling, en zo per gezin 6u per week fiscaal aftrekbare dienstencheques kunnen gebruiken. Diezelfde fiscale maatregel is voor de alleenstaande vader of moeder met kinderen beperkt tot slechts 3u per week. We pleiten ervoor om de dagelijkse huishoudelijke ondersteuning dringend toegankelijker te maken. (https://abvv-experten.be/15-jaar-dienstencheques-tijd-voor-een-flinke-poetsbeurt/)

Hulp in het huishouden? Slechts 8% van de dienstenchequegebruikers is een alleenstaande ouder, terwijl net zij harder huishoudhulp nodig hebben.

Niet alleen de ouders, maar ook de kinderen uit een eenoudergezinnen ervaren de drempels. Zo zijn hun schoolresultaten vaak minder goed en verdienen ze later tot 30% minder dan kinderen uit een klassiek tweeverdienersgezin.

Tijd voor een eenoudertoets

We kunnen nog wel even doorgaan met onze (somber stemmende) oplijsting, maar wat deze vooral aantoont is dat het hoog tijd is dat de wetgever met meer aandacht dan vandaag kijkt naar de problemen waar eenoudergezinnen tegenop lopen. Dat kan in eerste instantie door bestaande wetgeving aan te passen aan de realiteit van eenoudergezinnen. Maar minstens even belangrijk is dat we in de gaten houden dat nieuwe wetgeving geen nieuwe problemen creëert voor deze groep. Die problemen zitten soms in een klein hoekje. Zo heeft de federale regering recent ingevoerd dat werkzoekenden verplicht een job moeten aanvaarden binnen een straal van 60km. Die afstand is al een uitdaging voor veel forenzen, maar voor eenouders is dit zo goed als onmogelijk: breng en haal je kinderen maar eens binnen de uren naar en van school. Vandaag krijgen zij hier geen uitzondering voor.

Op het laatste congres van het Vlaams ABVV beslisten we samen hier iets aan te doen.

Op het laatste congres van het Vlaams ABVV beslisten we samen hier iets aan te doen. We beslisten dat elk nieuw beleid, of dat nu op gemeentelijk, provinciaal, Vlaams of federaal niveau is, een eenoudertoets zou moeten krijgen. We doen dat omdat we de spreidstand tussen realiteit en beleid voor eenoudergezinnen ernstig nemen. Omdat we dit soort verschillen niet meer willen aanvaarden. Maar vooral willen we bij beleidsmakers het bewustzijn doen groeien dat een eenoudertoets net als een armoedetoets een essentieel onderdeel van nieuwe, maar ook bestaande wetgeving moet zijn.

Want het mag niet de bedoeling zijn dat alleenstaande ouders en hun kinderen door onachtzaamheid van de wetgever al van bij de start met een achterstand beginnen.

Om dit proces in gang te trekken, maakten we een dossiertje dat we deze week aan de verschillende politieke partijen en hun vertegenwoordigers bezorgen. Ook verschillende middenveldorganisaties, zoals de Vrouwenraad, het Netwerk tegen Armoede of de Gezinsbond krijgen dit dossiertje van ons.

Van daaruit hopen we dat op zijn minst het besef zal groeien dat eenoudergezinnen een realiteit zijn: het eenoudergezin is here to stay. In de realiteit, maar graag dus ook in het beleid. Met een goede woon-werk-balans, in degelijke huisvesting, met financiële en praktische ondersteuning waar zinvol en nodig.

Interesse in het dossiertje? Download het op de website van het Vlaams ABVV. Of lees hier enkele getuigenissen van alleenstaande moeders.

 

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone