Print Friendly, PDF & Email

Met de zomervakantie voor de deur publiceerde de VDAB de 33ste editie van het schoolverlatersrapport. Dat rapport is een momentopname en geeft een zicht op de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt. In 2018 weren er 70.606 schoolverlaters. Na een jaar is 8,9% van hen werkzoekend. 8,9% is een cijfer om te onthouden: in deze tekst volgen nog wat percentages, en een mens weet graag of hij beter of slechter is dan ‘gemiddeld’, toch? Het schoolverlatersrapport leert ons dus welke studierichtingen goed scoren op de arbeidsmarkt. Maar ook meer algemeen kan je er conclusies uit trekken.

Eerst een beetje terminologie

Schoolverlaters zijn jongeren, niet leerplichtig en jonger dan 30, die waren ingeschreven in het school- of academiejaar 2017-2018, maar niet meer in 2018-2019. Het schoolverlatersrapport geeft weer hoeveel van hen op 30 juni 2019 nog als werkzoekend zijn ingeschreven bij de VDAB. Dat geeft een indicatie over hoe goed schoolverlaters uit een bepaalde opleiding aansluiten op de vraag naar de arbeidsmarkt.

Het schoolverlatersrapport verdeelt de schoolverlaters naar scholings- en studieniveaus. In de categorie ‘laaggeschoold’ vinden we de jongeren terug die ongekwalificeerd uitstromen (ze behaalden als hoogste studieniveau de tweede graad secundair onderwijs, oftewel het vierde middelbaar. Ook laaggeschoold zijn de jongeren uit het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 3 (BuSO OV3) en de jongeren uit ‘Leren en werken’: dat zijn jongeren die ofwel het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO) volgden ofwel kozen voor de ‘leertijd’ (ook wel gekend als het leercontract bij Syntra Vlaanderen). De tweede categorie, ‘middengeschoold’, zijn jongeren die ongeacht hun studieniveau, hun derde graad in het secundair onderwijs vervolmaakten. De hooggeschoolden, ten slotte, zijn de jongeren met een diploma hoger beroepsonderwijs (HBO5) en schoolverlaters met een diploma van professionele bachelor, academische bachelor of master.

Als gevolg van een stijgende vraag naar technische en zorgprofielen op de arbeidsmarkt, krijgen de opleidingen in het rapport 3 verschillende labels: STEM-opleidingen, zorgopleidingen en ‘overige’. STEM-opleidingen (STEM staat voor Science – Technology – Engineering – Mathematics) leggen de focus op wiskunde, techniek, exacte en toegepaste wetenschappen of ICT. Zorgopleidingen leggen de focus op de zorg voor de mens. Het gaat over (ver)zorgende opleidingen die gericht zijn op huishoudelijke, logistieke en administratieve ondersteunding in de zorg. Voorbeelden zijn ‘kinderzorg’ (BSO3), orthopedagogie (professionele bachelor) of geneeskunde (master). ‘Overige’ zegt wat het bedoelt: alle niet-STEM-opleidingen die ook geen zorgopleiding zijn. Denk aan ‘kantoor’ (BSO3), ‘Geschiedenis (master), kleuteronderwijs (professionele bachelor).

Open deur: hoe hoger je diploma, hoe vlotter je aansluiting met de arbeidsmarkt

Wat zien we in dit 33ste schoolverlatersrapport? Algemeen kunnen we vaststellen dat de aansluiting op de arbeidsmarkt makkelijker verloopt voor vrouwen dan voor mannen en dat ook bij een hogere scholingsgraad het werkzoekendenpercentage daalt.

9% van alle schoolverlaters komen ongekwalificeerd op de arbeidsmarkt. Zij kennen een moeizame start van hun loopbaan: na een jaar zoekt 30.5% van hen nog steeds werk. Een schril contrast met de schoolverlaters uit het hoger onderwijs met een werkzoekendenpercentage van 3,1%.

36% van alle schoolverlaters zijn middengeschoold, ze behaalden dus een eindkwalificatie in het secundair onderwijs. Na een jaar is ongeveer één op de tien (9,7%) werkzoekend. De grootste groep middengeschoolde schoolverlaters komt uit het BSO (10.921 schoolverlaters). De beste kansen in de groep middengeschoolden zijn weggelegd voor de schoolverlaters uit het TSO. Hun werkzoekendenpercentage blijft stabiel (8,8%). De leerlingen uit het algemeen secundair onderwijs (ASO3), werden in principe voorbereid op hoger onderwijs en niet op de arbeidsmarkt. Een kleine 3.000 van 3.750 onder hen probeerden hoger onderwijs, maar ondervinden daar weinig meerwaarde van op de arbeidsmarkt. Het werkzoekendenpercentage van de schoolverlaters uit ASO3 steeg tot 11,1%, hoger dan het Vlaams gemiddelde van 8,9%.

De beste kansen in de groep middengeschoolden zijn weggelegd voor de schoolverlaters uit het TSO.

De helft van alle schoolverlaters is hooggeschoold (35.612). Hun werkzoekendenpercentage bleef afnemen van 5,5% in 2015 naar 3,1% in 2019. 6 op de tien hooggeschoolde schoolverlaters zijn vrouw en hun aansluiting verloopt net iets vlotter. De helft van de hooggeschoolde schoolverlaters zijn professionele bachelors, die theoretische kennis met praktijkervaring combineren. Samen met de masters hebben zij de beste aansluiting op de arbeidsmarkt, met voor beiden een werkzoekendenpercentage van 3,1%. De 846 schoolverlaters met enkel een academische bachelor scoren beduidend minder (7,2%). Hun opleiding is namelijk niet afgerond en de vervolmaking die bij de masteropleiding hoort, blijkt voor veel werkgevers van groot belang.

Laag- en middengeschoolde schoolverlaters: baat bij praktijkervaring en een zevende jaar

Een triestig feit is de positie van de ongekwalificeerde en de laaggeschoolde schoolverlaters op onze arbeidsmarkt. Focussen we op de ‘laaggeschoolden’, dan stellen we aan de hand van het rapport vast dat het opdoen van praktijkervaring een duidelijke drempelverlager is. Goed.

De groep laaggeschoolden omvat de zowel de schoolverlaters uit het buitengewoon secundair onderwijs (BuSO OV3) als de jongeren uit ‘Leren & Werken’. Een jongere kan op verschillende manieren leren combineren met werken: via DBSO (deeltijds beroepssecundair onderwijs) en via de Leertijd (het vroegere ‘leercontract’). Bij de leerweg DBSO, waar je 2 dagen les volgt en 3 dagen praktijkervaring opdoet, is de combinatie van leren en werken niet gegarandeerd. De component werkplekleren wordt ingevuld afhankelijk van de ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ die de jongere heeft. Bij ‘Leertijd’ is de combinatie tussen leren en werken wel gegarandeerd: zonder leerovereenkomst, heb je geen Leertijd. De jongere doet 4 dagen per week praktijkervaring op, en krijgt 1 dag les (het vroegere ‘leercontract’ dus).

Praktijkervaring is een duidelijke drempelverlager om toe te treden tot de arbeidsmarkt.

De cijfers van de schoolverlaters uit het BuSO OV3 tonen voor een eerste maal in het rapport het belang van praktijkervaring aan. Hun werkzoekendenpercentage ligt hoog (29,5%), maar dat percentage is het laagste van de voorbije vijf rapporten. Dat komt omdat de sterkere leerlingen in het BuSO vaak kiezen voor de alternerende beroepsopleiding (ABO), waar ze ervaring kunnen opdoen via een bedrijfsstage. Hun kansen op de arbeidsmarkt zijn beter dan de schoolverlaters uit BuSO OV3: het werkzoekendenpercentage voor schoolverlaters uit ABO is 24,7%, beduidend beter dan dat van de afgestudeerden in een BuSO-richting (33,4%). Ook bij de groep schoolverlaters uit ‘Leren en werken’ zien we dat schoolverlaters uit het DBSO er slechter voor staan dan de schoolverlaters uit de leertijd: hun werkzoekendenaandeel is dubbel zo hoog (22,4% voor DBSO tegenover 11,6% voor leertijd).

Levenslang leren kan je alleen maar doen als werkgevers en de overheid ervoor zorgen dat iedereen daartoe de tijd en de middelen krijgt

Ook voor de middengeschoolden is praktijkervaring een duidelijke drempelverlager om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Bovendien loont het de moeite om zowel jongeren in BSO als TSO te stimuleren om voor een zevende jaar te gaan, ze hebben duidelijk betere kansen. Van de schoolverlaters uit het BSO die een zevende jaar volgden, is het werkzoekendpercentage 8,5%. Schoolverlaters die slechts zes jaar volgden, hebben een werkzoekendenpercentage van 14,9%. Hetzelfde zien we in het TSO. Een Se-n-Se (secundair na secundair, een zevende jaar in het TSO) zorgt ook hier voor een betere aansluiting op de arbeidsmarkt: van die groep is 5,4% na een jaar werkzoekend. Leerlingen die geen Se-n-Se volgden zijn talrijker, maar hebben minder kansen: hun werkzoekendenpercentage ligt beduidend hoger op 9,7%.

Angst voor de waterval: niet panikeren, maar een leven lang leren

Elke ouder wil het beste voor zijn kind. Voor vele ouders omvat dat ook het behalen van een zo hoog mogelijk diploma. Menig ouder vreest het afzakken van hun kinderen naar steeds ‘lagere’ richtingen – het watervalprincipe – omdat het hun kansen op de arbeidsmarkt zo beperkt. Echter, de werkzoekendenpercentages van schoolverlaters uit BSO en TSO tonen aan dat er niet veel te vrezen is. Dat de arbeidsvoorwaarden in deze beroepen niet altijd bij de beste zijn, is zeker een maatschappelijk debat waard. Wie waren de helden van de coronacrisis al weer? Goed. Toch nog een paar cijfers dan maar.

De werkzoekendenpercentages van schoolverlaters uit BSO en TSO tonen aan dat er niet veel te vrezen is voor het watervalprincipe.

De best scorende opleidingen (opleidingen met drie jaar op rij het laagste werkzoekenden) zijn:

Uiteraard zijn er ook opleidingen met minder goede kansen, zoals Handel (zowel in BSO als TSO) of richtingen in het studiegebied ‘Grafische communicatie en media’. Middengeschoolde schoolverlaters ondervinden namelijk concurrentie van de hoger geschoolden. Neem bijvoorbeeld BSO-schoolverlaters met het diploma ‘drukker’ of ‘drukafwerker’. Het aandeel schoolverlaters uit deze richting daalde met 6%, maar hun werkzoekendenpercentage ligt met 15,6% erg hoog. Hoewel ‘drukkers’ en ‘drukafwerkers’ nog steeds knelpuntberoepen zijn, geven werkgevers aan dat hun skills, vaak ook door verouderde machineparken in scholen, niet up-to-date zijn. Werkgevers verkiezen vaker schoolverlaters met een professionele bachelor in de ‘Grafische en digitale media’, omdat zij over een grotere technische basiskennis beschikken en beter kunnen omgaan met de technologische en digitale evoluties. In het TSO zien we om dezelfde reden hoge werkzoekendenaandelen voor de schoolverlaters uit ‘grafische communicatie en media’, net zoals voor de gerelateerde opleidingen ‘multimedia’ en ‘informaticabeheer’. Ook hier speelt de concurrentie van schoolverlaters uit professionele bacheloropleidingen.

Toch hoeft die concurrentie niet onoverkomelijk te zijn. Vlaanderen zet steeds meer in op een leven lang leren. Dat kan klinken als een zware straf, “levenslang”, maar het is wel een realiteit op een arbeidsmarkt die deel uitmaakt van een wereld die aan een hoog tempo verandert. En natuurlijk is dat niet alleen een verantwoordelijkheid van het individu. Levenslang leren kan je alleen maar doen als werkgevers en de overheid ervoor zorgen dat iedereen daartoe de tijd en de middelen krijgt. Ook daar is er nog veel werk.

Laat ons dus beginnen met de term ‘laaggeschoold’ te vervangen door praktisch opgeleid.

Hoe dan ook: jongeren die leerden te leren op de werkplek, hebben een stapje voor. Dat toont ook de nieuwe leerweg duaal leren aan. Laat ons dus beginnen met de term ‘laaggeschoold’ te vervangen door praktisch opgeleid, zoals Marianne Zwagerman zei en daarmee viraal ging. Nu nog dat recht op opleiding hard(er) maken. Want dat leven lang leren, dat is een gedeelde verantwoordelijkheid van overheid, werkgevers én werknemers.

Duaal leren: een antwoord, maar niet voor iedereen

Het is wachten tot het volgende schoolverlatersrapport om te kijken of de nieuwe onderwijsvorm ‘duaal leren’ de kansen van middengeschoolde schoolverlaters in TSO en BSO zal verhogen. Met de coronacrisis in gedachten, zullen we dat effect waarschijnlijk nog later zien. Terug naar de feiten. In het jaarrapport van het Vlaams Partnerschap 2018-2019 kunnen we lezen dat in dat schooljaar 1342 unieke leerlingen voor deze leerweg kozen. Via deze leerweg verwerven jongeren zowel op de school als op een werkplek in een onderneming hun competenties. De onderwijspartners en de sectoren bepalen samen het leertraject. De jongere leert op een erkende onderneming, in een up-to-date omgeving en kan daarbij rekenen op een daartoe opgeleide mentor. Belangrijkste successen die de betrokken sectoren in dat jaarrapport aangeven zijn jongeren die openbloeien, die meer gemotiveerd zijn, die meer competenties leren en die goed doorstromen naar de arbeidsmarkt.

Veel positieve elementen aan dat duaal leren. Daarom is het belangrijk om de ouders en de leerlingen te overtuigen van het nut van deze leerweg en om van duaal leren een ‘sterk merk’ te maken. Onze Vlaamse regering, het onderwijs en de sociale partners geloven in deze leerweg. Dat zien we bijvoorbeeld ook aan het feit dat er op dit moment hard gewerkt wordt om duaal leren ook uit te rollen in het volwassenenonderwijs en in het hoger onderwijs. We moeten allemaal een leven lang leren, weet je nog?

Middengeschoolde schoolverlaters ondervinden concurrentie van de hoger geschoolden

Toch: het is nooit rozengeur en maneschijn, zeker niet in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Daarom moeten we blijvend aandacht hebben voor de groep die uit de boot dreigt te vallen. Of valt. Duaal leren kan inderdaad een belangrijke dam zijn tegen ongekwalificeerde uitstroom van jongeren die wel schoolmoe, maar niet leermoe zijn. Die omschrijving vat echter niet iedereen. Een ‘sterk merk’ vraagt om eenduidigheid. De leerweg ‘Leren en Werken’ zal dan ook opgaan in duaal leren. De groep leerplichtige jongeren uit ‘Leren en werken’ die niet terecht kunnen in het duaal leren mogen niet uit het oog verloren worden. Het gaat om jongeren die schoolmoe zijn, wel ‘arbeidsbereid’ maar nog niet ‘arbeidsrijp’. Daarom schreven de sociale partners in november 2019 het advies ‘een beroepskwalificerende leerweg voor (leerplichtige) jongeren’ om aan de noden van deze groep tegemoet te komen.

De zorgwekkende uitstraling van de zorg

Kies je voor een opleiding met zorglabel, dan vind je snel werk. Dat is goed. Maar niet goed genoeg. De vraag naar zorgprofielen zal blijven toenemen. En de sector kampt duidelijk met een aantrekkelijkheidsprobleem. Misschien zitten de hoge werkdruk, of de moeilijke combinatie tussen werk en privé, of de niet zo goede arbeidsvoorwaarden daar voor iets tussen. Misschien heeft het klassieke genderpatroon – zorgen is voor meisjes – er mee te maken. Of misschien is het grote deel van de jonge, gezonde, kwieke tieners gewoon niet ontvankelijk voor het concept ‘zorg’. Kan ook.

De zorgsector heeft nood aan een opwaardering, aan een andere uitstraling en aan een zorgpact, zoveel werd duidelijk tijdens de coronacrisis.

Opvallend, of ter illustratie, waren de cijfers in het segment van de hooggeschoolden, en meer bepaald de schoolverlaters op masterniveau met een diploma ‘bewegings- en revalidatiewetenschappen’. Dat aandeel schoolverlaters is met 64% enorm toegenomen. Er zijn heel wat specialisaties binnen deze richting mogelijk, maar het overaanbod van kinesisten voor muscoskeletale aandoeningen en een onderaanbod aan kinesitherapeuten voor ouderen, wijst er op dat het beroep van kinesist in de ouderenzorg weinig aantrekkelijk blijkt. Dit laatste is zowel kwantitatief als kwalitatief een knelpuntberoep. Cijfers uit het rapport over opleidingen met een zorg-label tonen aan dat in dit voorbeeld het gendergegeven minder speelt: hoe hoger je opleidingsniveau, hoe meer mannen… dus misschien ligt het aan de arbeidsvoorwaarden, of de werkdruk, of…

Eén ding is wel duidelijk de zorgsector heeft nood aan een opwaardering, aan een andere uitstraling en aan een zorgpact, zoveel werd pijnlijk duidelijk tijdens de coronacrisis.

En dan nog dit: ‘onderwijs’

We hebben geapplaudisseerd voor de zorg, en vaak met gemengde gevoelend gekeken naar het onderwijs. ‘Onderwijs’ is in het hoger onderwijs op bachelorniveau, zowel bij mannen als vrouwen nog steeds een populaire richting. Toch verliest de richting fors aan schoolverlaters. Zowel in het kleuteronderwijs als in het lager onderwijs zien we 16% minder afgestudeerden, voor de afgestudeerden ‘secundair onderwijs’ is deze daling zelfs 22%. De meeste vrouwen kiezen voor het lager onderwijs, de meeste mannen voor het secundair onderwijs. Het lerarentekort in de grote steden is nijpend en ook de scholen in de Vlaamse Rand en in de grootsteden Antwerpen, Brussel en Gent krijgen hun vacatures niet ingevuld. Leraren wiskunde, Frans, Nederlands en technische vakken zijn moeilijk te vinden. Dat leerkrachten geconfronteerd worden met een hoge werkdruk, en dat beginnende leerkrachten geconfronteerd worden met versnipperde en onregelmatige lesopdrachten, is weinig motiverend om te kiezen voor een lerarenopleiding. Leerkrachten zijn er om les te geven, jongeren te ondersteunen en te motiveren. Dat werd duidelijk. Vast staat dat de coronacrisis het onderwijs voor heel wat veranderingen zorgde. Het is zomervakantie. Misschien heeft de minister nu tijd om even stil te staan, en lessen uit de crisis te trekken. Dat is misschien een eerste goede stap in de opwaardering van het beroep. Want als we allemaal een leven lang moeten leren, mogen we de rol van het initieel onderwijs daarin niet onderschatten.

Glazen bol

Ik ben geen waarzegster. Of de zomer warm, nat, droog zal worden, kan ik niet zeggen. Wat ik wel kan voorspellen is dat het 34 schoolverlatersrapport niet echt opbeurend zal zijn. De schoolverlaters in juni 2020 zullen het omwille van de gevolgen van de coronacrisis moeilijker hebben dan de schoolverlaters van de voorbije jaren. De schoolverlaters van vandaag, waarvan de VDAB op 30 juni 2020 een foto nam, zullen nood hebben aan maatregelen zodat zij niet in de langdurige werkloosheid terecht komen. Wordt ongetwijfeld vervolgd. Maar eerst: geniet van de vakantie, en hou het gezond!

 

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone