Print Friendly, PDF & Email

Gezinnen betalen 150 keer meer voor Vlaams energiebeleid dan grote bedrijven. Dat ontdekten we onlangs ergens weggestopt in een nota van de Vlaamse regering. Tot dusver kende niemand de cijfers, maar nadat we het probleem aankaartten in De Morgen reageerde minister Tommelein dat de verhouding inderdaad scheef zat. Bij het volgende regeerakkoord moet hier verandering in komen, aldus de minister. So far so good, maar wat betekent dat precies? Welk ander energiebeleid willen we? Wij doen al enkele suggesties.

De elektriciteitsfactuur van de gezinnen is hoog. In een eerdere blog legden we uit dat dit onder meer komt omdat de overheid de kosten voor het energiebeleid in hoge mate doorschuift naar de elektriciteitsfactuur van gezinnen en kleine bedrijfjes. Het gaat om steun voor hernieuwbare energie, premies voor energiebesparing en de kosten van het energiearmoedebeleid.

De Vlaamse overheid laat belangrijke onderdelen van het Vlaams energiebeleid uitvoeren door Eandis en Infrax.

De Vlaamse overheid laat belangrijke onderdelen van het Vlaams energiebeleid uitvoeren door Eandis en Infrax, de bedrijven die de Vlaamse distributienetten voor elektriciteit en gas beheren. Zo heeft ze de distributienetbeheerders (DNB’s) verplicht om een deel van de steun aan hernieuwbare energie uit te betalen. Verder moeten de DNB’s premies geven voor gebouwenisolatie of andere vormen van energiebesparing bij gezinnen en bedrijven. Ten slotte moeten ze maatregelen treffen om de negatieve effecten van energie-armoede te verminderen.

Eandis en Infrax rekenen de kosten voor deze openbare dienstverplichtingen (ODV’s) door in onze elektriciteitsfactuur (en veel minder in de gasfactuur. De gasfactuur is immers niet geschikt om beleidskosten door te rekenen omdat niet iedereen gas verbruikt). In figuur 1 zie je de verdeling. Er is de ‘zuivere’ kost voor de elektriciteit die betaald wordt aan de elektriciteitsleveranciers (34%) en er is het transportnettarief, zijnde de vergoeding die gaat naar de beheerder van het hoogspanningsnet, Elia (6,15%). Er zijn enkele kleinere heffingen en er is tenslotte de BTW. Maar het grootste deel van onze rekening zijn de distributienettarieven.

Figuur 1. Opbouw van de elektriciteitsfactuur van een gemiddeld gezin in april 2018 (Bron: VREG)


Distributienettarief?

Dat distributienettarief omvat verschillende soorten kosten (Figuur 2). Ten eerste zijn er de ‘zuivere’ netkosten (bijna 46%)

Dat zijn de kosten die de distributienetbeheerders maken voor de aanleg, het onderhoud en het beheer van het elektriciteitsnet.

Ten tweede omvat het distributienettarief de kosten voor openbaredienstverplichtingen oftewel de kosten die de Vlaamse regering doorduwt naar de distributiebeheerder (51%). Zo wordt duidelijk dat die kosten zwaar doorwegen in de elektriciteitsfactuur. Ze zijn goed voor een vijfde van wat we betalen.

De Vlaamse overheid verplicht de netbeheerders een deel van de steun aan hernieuwbare energie voor hun rekening te nemen.

Wat zijn die ‘Openbaredienstverplichtingen’ precies? In Figuur 2 vind je waar het over gaat. Zo verplicht de Vlaamse overheid de netbeheerders een deel van de steun aan hernieuwbare energie (o.a. zonnepanelen) voor hun rekening te nemen. Meer bepaald is er een ODV die de netbeheerders opdraagt om groenestroomcertificaten op te kopen aan een door de overheid vastgelegde prijs. Uit de figuur valt op te maken dat 30% van het door de gezinnen betaalde nettarief gaat naar steun aan hernieuwbare energie. In feite ligt dit percentage nog hoger, omdat ook de rubriek ‘afbouw tekort van regulatoire rekeningen’ voor een deel kosten voor steun aan hernieuwbare energie omvat.

Verder betalen de netbeheerders premies uit voor rationeel energiegebruik. Met die premies wil de overheid energiebesparende investeringen in gebouwen aanmoedigen. Zo zijn er premies voor betere beglazing, voor de isolatie van daken en muren of voor het plaatsen van warmtepompen. Ook doen de netbeheerders inspanningen om mensen in energiearmoede te helpen. In Figuur 2 duiken ze op als ‘kosten beschermde en niet-beschermde, gedropte klanten’. Deze verplichtingen worden ook wel de sociale ODV’s genoemd.

Figuur 2. Het distributienettarief dat een gemiddeld Vlaams gezin betaalde in 2017 (bron: VREG)

Vooral de gezinnen betalen

Op zich is er geen probleem met deze manier van aanpakken. We weten allemaal dat er geïnvesteerd moet worden in groene stroom, dat we beter moeten isoleren of dat mensen in energiearmoede steun kunnen gebruiken. Daar betalen we allemaal samen kleine stukjes van. Alleen blijkt dat ‘allemaal samen’ iets minder samen dan tot dusver gedacht. Tot nu toe was er immers geen informatie over de mate waarin kleine KMO’s, middelgrote bedrijven en grote (energie-intensieve) mee betaalden voor de kosten van het energiebeleid die doorgerekend worden via de ODV-techniek.

We weten allemaal dat er geïnvesteerd moet worden in groene stroom.  Alleen blijkt ‘allemaal samen’ iets minder samen dan tot dusver gedacht.

Ergens verscholen in de toelichting bij een onbelangrijk ontwerpdecreet doken plots cijfers op die zicht verschaffen. De cijfers wijzen uit dat de verschillende klantengroepen – per eenheid afgenomen elektriciteit – sterk uiteenlopende bedragen betalen. De laagspanningsklanten – zijnde de gezinnen en veel zelfstandigen en hele kleine KMO’s – betalen 150 keer meer per Megawattuur dan de grote bedrijven die aangesloten zijn op het (kleine) deel van het hoogspanningsnet dat onder Vlaamse bevoegdheid valt. En dan zijn er nog een reeks vestigingen van een dertigtal hele grote energie-intensieve bedrijven die aangesloten zijn op het hoogspanningsnet dat onder federale bevoegdheid valt (veruit het grootste deel). Zij betalen helemaal niet mee aan de Vlaamse ODV-kosten.[1] Vlaanderen kan hen geen kosten aanrekenen via het distributienettarief voor zover ze geen gebruik maken van het distributienet.

 

Afname elektriciteit via aansluiting op Kost in euro per Megawattuur (MWh)
Laagspanning 53,83
Middenspanning 5,95
Vlaams deel hoogspanning 0,36
Federale deel hoogspanning

Een ongelijke verdeling, zo vinden wij, die we aankaartten in de krant, op de radio en op tv.

Hoe kan het anders?

Voor de duidelijkheid, het is normaal dat beleid voeren geld kost. En het is normaal dat we de concurrentiepositie van onze bedrijven in de gaten houden. Maar het is ook normaal dat we voor een beleid kiezen dat hernieuwbare energie en energiebesparing aanmoedigt en energie-armoede tegengaat. Dat is absoluut noodzakelijk in tijden van klimaatopwarming.

Waar we wel vragen bij hebben is de manier waarop de kosten hiervoor worden doorgeschoven naar bevolking en bedrijven en de manier waarop ze verdeeld worden.

Daarom zou het goed zijn om – op basis van de cijfers – een politiek en maatschappelijke debat te hierover te houden. Wij doen alvast 4 voorstellen:

  1. Vandaag worden de kosten voor het energiebeleid voor een belangrijk deel doorgerekend in de elektriciteitsfactuur. Dat kan anders. Energiebeleidskosten hebben vooral te maken met klimaatbeleid. Het is dan ook logischer om fossiel energiegebruik ervoor te laten opdraaien. Dat is immers veruit de belangrijkste oorzaak van de klimaatopwarming. Als fossiele energie de rekening betaalt, wordt het gebruik ervan ontmoedigd en maken we veel meer kans om de opwarming van de aarde binnen veilige grenzen te houden.
  2. Zo lang we ODV-kosten doorrekenen in de elektriciteitsfactuur, moet de VREG zorgen voor heldere cijfers en heldere communicatie. Niet zoals nu dus. Vandaag laat de VREG de verdeling over aan de distributienetbeheerders, allicht omdat men beseft dat dit gevoelige materie is. Maar als bevoegde overheidsinstelling moet de VREG zijn verantwoordelijkheid opnemen. Alleen zo wordt een goed politiek en maatschappelijk debat mogelijk hierover. Op federaal niveau bestaat een equivalent van de ODV-kosten, namelijk de federale bijdrage. De federale energieregulator CREG heeft wel een uitdrukkelijke beslissing genomen over de manier waarop die kosten verdeeld zijn over de bevolkingsgroepen.
  3. België en zijn buurlanden zijn verwikkeld in een race to the bottom op het vlak van energiekosten van bedrijven. De overheden zitten in een opbod tegen elkaar om te zorgen voor de goedkoopste energie voor grote bedrijven. Voor Vlaanderen is dit een belangrijk thema, omdat hier veel energie-intensieve industrie gevestigd is, bv. in de Antwerpse haven. Die industrietakken eisen een energienorm die waarborgt dat ze een lage energiekost hebben. De concurrentiekracht van deze bedrijven is belangrijk. Maar voor zover bedrijven met elkaar concurreren op de Europese markt, moet Europa zorgen voor een gelijk speelveld dat verhindert dat kosten vooral afgewenteld worden op gezinnen en kleine bedrijfjes. De Europese Commissie grijpt soms al in. Zo veroordeelde ze recent de vrijstelling van netwerkkosten die Duitsland geeft aan zijn grote elektriciteitsgebruikers als ongeoorloofde staatssteun. Maar de Commissie zou nog veel scherper moeten toezien op de problematiek en de Europese regelgeving zou daartoe een betere basis moeten bieden. Naar het voorbeeld van artikel 9.1 van de Kaderrichtlijn Water zouden ook de energiegerelateerde richtlijnen kunnen bepalen dat alle groepen energiegebruikers een redelijke bijdrage moeten leveren aan energiegerelateerde kosten.
  4. Naast een eerlijke verdeling van de lasten is ook een eerlijke verdeling van de lusten een beloftevol denkspoor. Gezinnen en kleine KMO’s betalen het grootste deel van de steun voor hernieuwbare energie. Je kan argumenteren dat die verdeelsleutel in de beginjaren van de zonnepanelen verantwoord was. De certificaten die de netbeheerders toen opkochten, betroffen toen in hoofdzaak elektriciteitsproductie door zonnepanelen bij gezinnen. Maar rond 2012 – dus op het hoogtepunt van de boom in PV-installaties – stonden er ongeveer evenveel PV-panelen bij bedrijven op middenspanning dan bij laagspanningsklanten.

De vraag rijst dan ook of we dezelfde verdeelsleutel moeten blijven hanteren: de kosten voor de een en de opbrengsten voor de ander. Ja, de steun aan hernieuwbare energie liep in het verleden hoog op in vergelijking met het benodigde investeringsbedrag. En voor sommige soorten projecten is dat nog steeds het geval. Zo kondigde De Standaard aan dat minister Tommelein investeringssteun tot 70% wil geven aan kleinere windmolens.

Maar waarom zetten we geen constructies op zodat investeringen vooral gebeuren door overheidsbedrijven en burgercoöperaties waardoor zij ook de opbrengsten kunnen oogsten? Duitsland toont aan dat het beleid op dit punt een groot verschil kan maken. Onderstaande grafiek – die weergeeft welke groepen in Duitsland eigenaar zijn van de installaties voor hernieuwbare energie – geeft aan dat de eigendom van de installaties daar ruim verspreid is over de verschillende groepen. Ook nutsbedrijven die eigendom zijn van de steden, zijn er bv. energieleverancier. Een wereld van verschil.

[1] In hun communicatie zeggen de betrokken bedrijven dat ze wel mee betalen. Ze verschuilen zich dan achter het feit dat ze vaak verschillende vestigingen hebben en dat één vestiging soms meerder aansluitingen heeft. Ook al halen ze het overgrote deel van hun elektriciteit van het federale hoogspanningsnet, ze kunnen een deeltje van hun elektriciteit afnemen via aansluitingen op middenspanning of Vlaamse hoogspanning. Sommigen zullen zo in beperkte mate mee betalen. Over welke bedrijven het gaat en via welke aansluitingen ze welke hoeveelheden elektriciteit afnemen is een goed bewaard geheim.

 

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone