Net voor het einde van het jaar organiseerde de Universitaire Stichting voor Armoedebestrijding (USAB) een colloquium om hun nieuwe ‘Jaarboek Armoede en Ongelijkheid 2024’ (33ste editie) voor te stellen. Het is telkens een belangrijke bijeenkomst voor professionals in de armoedesector en academici die armoede en ongelijkheid onderzoeken. Met het Jaarboek wil de stichting bijdragen aan het maatschappelijk debat en beleidsmakers informeren over de belangrijkste armoedecijfers en -dynamieken.
Het Jaarboek toont dat armoede in Vlaanderen nog steeds hardnekkig is, vaak doorgegeven wordt van generatie op generatie, en dat gezinsontbinding een impact heeft op de inkomenssituatie. Alleen structurele maatregelen zoals hogere uitkeringen, toegankelijke kinderopvang en gezinsondersteuning kunnen gezinnen uit deze vicieuze cirkel halen.
Het Jaarboek toont dat armoede in Vlaanderen nog steeds hardnekkig is, vaak doorgegeven wordt van generatie op generatie.
Deze editie staat in het teken van armoede en ongelijkheid doorheen de levensloop. Armoede en ongelijkheid kunnen zich op elk moment in het leven voordoen, van geboorte tot ouderdom, en bij kantelpunten zoals een scheiding of pensionering, of ingrijpende gebeurtenissen zoals oorlog of recessie. Samenvattend tracht men in het boek te achterhalen hoe armoede zich uit doorheen die verschillende levensfasen en hoe de intergenerationele dimensie van armoede doorbroken kan worden.
Het ABVV pleit al geruimere tijd voor om sociale minimumuitkeringen op te trekken boven de armoedegrens zodat de gerechtigden een menswaardig bestaan kunnen hebben. Daarnaast dient er sterker ingezet te worden op de Vlaamse structurele maatregelen om kwetsbare gezinnen te ondersteunen: betaalbare en kwalitatieve kinderopvang voor elk kind én een groeipakket met hogere sociale toeslagen. Op het federale niveau is het afwachten wat het nieuwe regeerakkoord zal brengen, maar het is nu al duidelijk dat uitkeringen en uitkeringsgerechtigden daar in het vizier zitten van de onderhandelaars. Redenen genoeg dus om even te kijken wat het Jaarboek ons kan leren.
Mobiliteit in en uit armoede
In een vorige blog gingen we reeds dieper in op de historische armoedecijfers in het Vlaamse gewest. Uit de jaarlijkse EU-SILC-cijfers blijkt dat Vlaanderen het redelijk goed doet ten opzichte van andere regio’s in België en Europa, maar dat de cijfers al decennia schommelen tussen de 8% en 11%. Een belangrijke oorzaak is de hardnekkigheid van armoede in ons land. Het is voor gezinnen en individuen zeer moeilijk om snel uit een situatie van armoederisico te ontsnappen.
Maar over welke gezinstypes en profielen hebben we het dan en hoe hardnekkig (tijdsperiode) is de armoede, en wat kunnen overheden doen? Anna Mergoni en Ides Nicaise scheppen duidelijkheid. Met inkomensgegevens uit het Belgische belastingregister van 2008 tot 2017 onderzochten ze hoe moeilijk of gemakkelijk mensen uit armoede kunnen komen. Ondanks enkele beperkingen in het onderzoek (niet alle aspecten van inkomen komen aan bod en de specifieke periode: 2008-2017 is minder actueel) zijn de resultaten opvallend te noemen.
Mensen met hogere sociale uitkeringen (boven 60% van het mediane inkomen) geraken sneller uit armoede en belanden minder vaak in armoede. Omgekeerd blijven mensen met lage uitkeringen (30% tot 60% van het mediane inkomen) langer in armoede en lopen ze een groter risico om erin terecht te komen.
Mensen met hogere sociale uitkeringen geraken sneller uit armoede en belanden minder vaak in armoede.
Daarnaast blijkt uit een analyse van sociodemografische kenmerken (geslacht, opleidingsniveau, migratie-herkomst en gezinstype) dat er meer aandacht moet gaan naar specifieke gezinnen en profielen (zie figuren hieronder). Eenoudergezinnen hebben bijvoorbeeld de grootste kans om arm te worden en de laagste kans om uit armoede te ontsnappen (mediane periode van zeven jaar in tegenstelling tot vijf jaar voor alleenstaanden en koppels zonder kinderen). Evengoed is er extra aandacht nodig voor laagopgeleide profielen. Meer dan de helft van de personen zonder opleiding ontsnapt niet uit de armoede binnen de tien jaar.
Sterke sociale bescherming is essentieel, zowel om mensen uit armoede te helpen als om hen te beschermen tegen het risico erin te belanden. Zo pleiten de onderzoekers voor adequate steun aan kwetsbare personen en huishoudens met onder meer voldoende hoge sociale uitkeringen. In het voorstel van het ABVV worden alle sociale minima opgetrokken tot minstens 10% boven de armoedegrens en het volledig toepassen van de welvaartsenveloppe zodat vervangingsinkomens welvaartsvast blijven. Door de inkomenssituatie van mensen in armoede structureel te verbeteren, komt de nodige ruimte en tijd vrij om uit de armoede te ontsnappen.
Generatiearmoede
De hardnekkigheid van armoede in Vlaanderen en België heeft zoals hierboven vermeld een sociaal-demografische en sociaaleconomische verklaring. Maar evengoed speelt er nog een ander mechanisme waar de laatste jaren minder onderzoek naar werd verricht: generatiearmoede. Het risico op armoede en ongelijkheid wordt vaak doorgegeven van ouders op kinderen.
Caroline Dewilde onderzocht welke impact financiële deprivatie in het ouderlijk huishouden (tijdens de jeugdjaren) had op de armoedekans op latere leeftijd. Net zoals in elk ander West-Europees land is er in een België een significant verband tussen het ervaren van armoede in de jeugdjaren en het huidige armoederisico. Maar in ons land is dat verband sterker dan elders (vergelijkbaar met Spanje en slechter dan de buurlanden). Dat verband is het laagst in Zweden en Zwitserland.
Het risico op armoede en ongelijkheid wordt vaak doorgegeven van ouders op kinderen.
De landen die sterk scoren op het vlak van ‘intergenerationele mobiliteit’ zijn vaak verzorgingsstaten die hoge universele uitkeringen combineren met een actief arbeidsmarktbeleid. Dat laatste doelt dan vooral op toegankelijke kinderopvang zodat de achterstand van kinderen uit armere gezinnen op vroege leeftijd wordt weggewerkt. Laat net het gebrek aan toegankelijke kinderopvang en andere arbeidsmarktgerichte maatregelen voor kwetsbare gezinnen een probleem zijn in Vlaanderen.
Het onderzoek van Dewilde laat zien dat een zwakke sociale bescherming ervoor zorgt dat armoede vaker wordt doorgegeven aan de volgende generaties. Door de hardnekkigheid van armoede, waarbij wie arm wordt vaak lang arm blijft, zullen besparingen op sociale bescherming de samenleving op termijn duur komen te staan.
De landen die sterk scoren op het vlak van ‘intergenerationele mobiliteit’ zijn vaak verzorgingsstaten die hoge universele uitkeringen combineren met een actief arbeidsmarktbeleid.
De impact van opgroeien in armoede, en de uitzichtloosheid die daarmee gepaard gaat, blijkt ook uit de getuigenissen die werden opgenomen in het Jaarboek. Door een instabiele gezinssituatie en chronische stress zijn de kinderen in dergelijke situaties vaak getekend voor het leven. Zij belanden vaker in gesloten instellingen, kunnen zich moeilijker concentreren op school en belanden uiteindelijk in precaire en slecht betaalde jobs. Voor deze gezinnen en kinderen is voldoende gezinsondersteuning en opvang onmisbaar.
(bron: Jaarboek Armoede en Ongelijkheid 2024)
Gezinsvorming en gezinsontbinding
Grote gebeurtenissen in het leven van gezinnen, zoals een scheiding, geboorte of het vormen van een samengesteld gezin, beïnvloeden vaak het inkomen en verhogen daarmee het risico op armoede. Onderzoekers Audenaert, e.a gebruikten data uit de gezinsenquête van 2021 om te kijken hoe deze veranderingen samenhangen met financiële kwetsbaarheid .
Wat blijkt? Alleenstaande ouders zijn enorm kwetsbaar. Zij vallen vaak terug op één inkomensbron en zijn het vaakst vertegenwoordigd in de laagste inkomensklassen. Meer dan 30% van de alleenstaande ouders moet het stellen met een netto-inkomen lager dan 2.000 euro. Net iets meer alleenstaande moeders (36,8%) dan vaders (31,4%) stelt het met dat lage inkomen. Jonge alleenstaande ouders zijn kwetsbaarder dan oudere, deels omdat ze minder werkervaring en dus minder anciënniteit hebben.
Meer dan 30% van de alleenstaande ouders moet het stellen met een netto-inkomen lager dan 2.000 euro.
Uit het onderzoek blijkt bovendien dat een scheiding of relatiebreuk een grote invloed heeft op het inkomen van ouders. Zowel moeders als vaders belanden na een relatiebreuk vaker in de laagste inkomensklassen, waarbij moeders iets harder worden getroffen. Na verloop van tijd stijgt het gezinsinkomen weer, maar de financiële gevolgen van een relatiebreuk blijven langdurig zichtbaar. Herpartneren wordt vaak gezien als een oplossing voor dit inkomensverlies. Maar ook samengestelde gezinnen ervaren lang na de relatiebreuk nog impact op de inkomenspositie. Zelfs na 8 jaar (of langer) kunnen zij twee keer zo moeilijk rondkomen met het beschikbaar gezinsinkomen dan intacte gezinnen (gezinnen zonder een overlijden van één van de ouders of zonder relatiebreuk).
De cijfers in Vlaanderen zouden een wake-upcall voor het beleid moeten zijn. Het tweeverdiendersmodel is voor veel gezinnen gewoonweg een noodzakelijkheid, terwijl alleenstaande ouders daar enkel van kunnen dromen. Veel alleenstaande ouders herpartneren trouwens niet, alsook nieuw samengestelde gezinnen evenaren pas na 8 jaar het gezinsinkomen van gezinnen die geen relatiebreuk kenden. De onderzoekers stellen dan ook voor om structurele beleidsmaatregelen te nemen voor ouders in kwetsbare posities, vooral voor jonge alleenstaande ouders. Concreet denken ze aan kinderbijslag, kinderopvang en huisvestingsmaatregelen.
Structureel armoedebeleid
Met deze drie onderzoeken geven we slechts een klein inkijkje in de uitgebreide inhoud van het Jaarboek. Een volledig overzicht zou ons hier te ver leiden. Maar het is wel duidelijk dat het boek in het teken staat van armoede doorheen de levensloop van gezinnen en individuen. Vlaanderen, en België in het algemeen, kampt met een hardnekkig (generatie)armoedeprobleem. Een sterke welvaartsstaat, vooral bij de start van het gezinsleven, kan gezinnen niet alleen helpen om uit armoede te komen, maar hen er ook uit te houden.
Het volstaat niet om enkel in te zetten op flankerende maatregelen, zoals voedselbedeling, schuldbemiddeling en warme schoolmaaltijden. Dergelijke maatregelen verlichten de druk van armoede. Enkel in combinatie met structurele hervormingen kunnen ze echt verschil maken. In een vorige blog gingen we al uitvoerig in op de combinatie van structurele en flankerende maatregelen zoals voldoende hoge sociale uitkeringen. Zo zien we in het onderzoek naar mobiliteit in en uit armoede dat een hoge sociale uitkering de beste garantie biedt om uit de armoede te blijven. Het is een conclusie die ook het interfederaal Steunpunt Armoedebestrijding trekt in zijn tweejaarlijks verslag 2022-2023. Het is net door een voldoende hoge sociale uitkering dat gezinnen de ruimte en tijd krijgen om te investeren in hun toekomst en in de zoektocht naar een eventuele job.
Het volstaat niet om enkel in te zetten op flankerende maatregelen, zoals voedselbedeling, schuldbemiddeling en warme schoolmaaltijden.
Alleenstaande ouders worden het zwaarst getroffen door een lage armoedemobiliteit (gemiddeld zeven jaar in armoede) en een laag inkomen (meer dan 30% heeft een netto-inkomen onder 2.000 euro). Het is niet nieuw dat deze doelgroep in de verschillende onderzoeken naar voor komt als kwetsbaar. Meer dan voor andere gezinstypes hebben zij baat bij stabiele inkomens en ondersteuning voor de kinderen.
Door een betaalbare plaats in de kinderopvang kunnen ouders (vooral moeders) een opleiding of werk zoeken, en door het Groeipakket wordt het gezinsinkomen aangevuld.
Daarbij komen structurele maatregelen zoals het Groeipakket en toegankelijke kinderopvang meteen op het voorplan. Door een betaalbare plaats in de kinderopvang kunnen ouders (vooral moeders) een opleiding of werk zoeken, en door het Groeipakket wordt het gezinsinkomen aangevuld. De investeringen die Vlaams minister Gennez meteen aangekondigd heeft in het Groeipakket (indexering) en de kinderopvang (extra plaatsen) zijn heel welgekomen. Maar de voorrangsregeling in de kinderopvang waardoor kwetsbare ouders (o.a. eenoudergezinnen) moeilijker toegang krijgen tot een plekje, blijven een doorn in het oog.
Een andere visie op armoedebestrijding?
De vorige legislatuur was het wat betreft armoedebestrijding vaak huilen met de pet op. De overwegend rechtse beleidsmakers vertrokken stelselmatig van het individualistische schuldmodel. Er bestond geen beleidsprobleem, enkel een probleem van het individu, want hij of zij wou niet werken. Het gevolg daarvan was dat armoedebestrijding werd ondergebracht onder de minder sterke ministerportefeuille van de minister van jeugd, en de meeste zogezegde armoedebeleidsmaatregelen in het kader van activering werden genomen.
Met de nieuwe Vlaamse regering en twee socialistische ministers op cruciale domeinen zoals Welzijn, Armoedebestrijding, Wonen en Gelijke Kansen, lijkt er ruimte voor een nieuwe aanpak van armoedebestrijding. Het regeerakkoord en de beleidsnota’s leggen sterk de nadruk op werk als oplossing tegen armoede, maar bevatten ook duidelijke elementen van een structurele aanpak. De combinatie van de domeinen Armoede met Wonen en Welzijn, maakt ook dat de belangrijkste armoedebestrijdingsmiddelen (buiten Onderwijs) onder één dak terechtkomen. Op het Vlaamse niveau liggen er dus wel degelijk opnieuw kansen om de armoedecijfers te doen dalen.
Met de nieuwe Vlaamse regering en twee socialistische ministers op cruciale domeinen zoals Welzijn, Armoedebestrijding, Wonen en Gelijke Kansen, lijkt er ruimte voor een nieuwe aanpak van armoedebestrijding.
De eerste beleidsmaatregelen in het Groeipakket en voor personen met een handicap hebben alvast een toon gezet. Maar het blijft afwachten hoe er omgegaan gaat worden met enkele pestmaatregelen in het regeerakkoord zoals de voorrang voor werkende in de kinderopvang (waar een procedure bij het Grondwettelijk Hof hangende is), de combinatie van leefloners met het groeipakket, enz., en hoe de druk vanuit de andere regeringspartijen opgevoerd gaat worden op het vlak van armoedebestrijding.