Print Friendly, PDF & Email

Op 22 december 1992 werd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties beslist dat 17 oktober van dan af aan te boek zou staan als de Internationale dag voor de uitroeiing van armoede (via resolutie 47/196). Sindsdien wordt deze datum elk jaar wereldwijd aangegrepen om aandacht te vragen voor de strijd tegen armoede. Ook in ons land trekken armoede-organisaties (zoals het Netwerk Tegen Armoede) en andere middenveldorganisaties, waaronder het Vlaams ABVV, aan de alarmbel. Het thema van dit jaar is ‘Samen bouwen aan de toekomst: een einde maken aan hardnekkige armoede met respect voor alle mensen en onze planeet’.

De speciale aandacht voor de armoedeproblematiek komt geen dag te vroeg. Het ‘rijk der vrijheid’ mag dan wel in zicht zijn door de hoge vaccinatiegraad in Vlaanderen, maar voor mensen in armoede blijft het gevoel van echt vrijheid toch een verre droom. Rondkomen met een gezinsinkomen onder de armoedegrens betekent voor veel gezinnen besparen op vakanties, daguitstappen of ontspanningsactiviteiten. De coronacrisis hakte er zwaar(der) op in voor mensen in armoede (zie signalenbundel van het Netwerk Tegen Armoede), maar evengoed is het postcorona tijdperk geen evidente periode. Koop- en huurprijzen zijn fors gestegen, energieprijzen blijven wispelturig en brandstofprijzen gaan omhoog.

Nu de coronacrisis stillaan achter de rug lijkt en de economie opnieuw aantrekt trappelen de armoedecijfers ter plaatse en blijven mensen in armoede in de kou staan. Wat is er aan de hand en waarom kan Vlaanderen maar geen korte metten maken met die hardnekkige armoede op haar grondgebied?

Hardnekkige en hoge armoedcijfers

De kern van het armoedeprobleem is een gebrek aan geld. “Armoede betekent dat je weinig geld hebt. De enige goede indicator daarvoor is het aantal mensen onder de armoedegrens.” (W. Van Lancker) Die armoedegrens is gelijk aan 60% van het nationaal mediaan beschikbaar huishoudinkomen na sociale transfers. Uit de EU-SILC-cijfers 2020 (European Union Statistics on Income and Living Conditions) leren we dat die 60% grens neerkomt op 1.284 euro voor een alleenstaande en 2.696 euro voor twee volwassenen met twee kinderen. Is het inkomen lager dan deze grens dan kunnen we spreken over een armoederisico binnen het gezin.

Grafiek: Bevolking onder de armoededrempel in het Vlaamse Gewest van 2004-2020, in %. (Bron: EU-SILC Statbel, bewerking door Statistiek Vlaanderen)

De EU-SILC-cijfers worden door het Belgisch Statistiekbureau verzameld en gepubliceerd op hun website. De grafiek hierboven is een weergave van statistiek Vlaanderen en geeft een beeld van de armoedecijfers in Vlaams gewest sinds 2004. De grafiek toont dat de armoedecijfers in Vlaanderen al bijna twee decennia lang schommelen tussen de 9% en 11%. Dat komt overeen met een populatie tussen de 6 à 700.000 Vlamingen die leven in een huishouden met een inkomen onder de Belgische armoedegrens. Vergelijkingen met de cijfers uit 2019 en 2020 zijn moeilijk omdat enerzijds de enquête werd vernieuwd in 2019 en er anderzijds door de coronacrisis in 2020 een pak minder enquêtes werden afgenomen. Onderzoekers en experten wachten daarom vooral op de metingen uit 2021 om een objectiever en actueler beeld te schetsen over het armoederisico in België en Vlaanderen.

Slechts één gezin lukte het om uit de armoede te klimmen. Dertien gezinnen hebben na vijf jaar nog steeds een gezinsinkomen onder de armoedegrens hoewel er in alle gezinnen wordt gewerkt.

Een bijkomend probleem bij deze hoge armoedecijfers is de hardnekkigheid van armoede in ons land. Zo onderzochten onderzoekers van het Centrum voor Sociologisch Onderzoek van de KU Leuven zeventien gezinnen die vijf jaar geleden kansarm waren. Slechts één gezin lukte het om uit de armoede te klimmen. Dertien gezinnen hebben na vijf jaar nog steeds een gezinsinkomen onder de armoedegrens hoewel er in alle gezinnen wordt gewerkt. Drie gezinnen beschikken over een inkomen net op of net boven de armoedegrens. Op Europees niveau zijn we wat betreft armoedemobiliteit bij kinderen (hoe lang het duurt voordat een kind uit de armoede geraakt) zelfs één van de slechtste leerlingen uit de klas.

Verschuivingen binnen de armoedecijfers

Zeggen de stabiele en hardnekkige armoedecijfers van de laatste twintig jaar ons dan helemaal niets? Toch wel, bepaalde verschuivingen blijven op het eerste gezicht onzichtbaar, maar als we de cijfers uitvoeriger analyseren merken we die veranderingen pas echt op.

Kinderen in armoede

Voor onze samenleving is het belangrijk dat we elk kind een gelijke start kunnen geven. Een kind dat opgroeit in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens vertrekt automatisch vanuit een achterstandspositie die vaak onoverbrugbaar blijkt, zoals we hierboven al lazen. Dat is een groot probleem voor de samenleving van de toekomst. Het zet een rem op de maatschappelijke en economische vooruitgang van het land.

Kijken we naar de cijfers (zie grafiek) dan moeten we allemaal, politici eerst, bezorgd zijn. Het gaat echt de slechte kant uit met de kinderarmoedecijfers in Vlaanderen, van 8,6 % in 2010 naar 14,03 % in 2019 (2020: 13,7 %). Een stijging van meer dan 5 % op tien jaar.

Tabel: Kansarmoede-index (in %), Vlaams Gewest en provincies, 2010-2019 Bron: Opgroeien.

De grafiek schetst een beeld van het aantal jonge kinderen (0-3 jaar) in kansarmoede. Maar niet alleen bij jonge kinderen is de situatie problematisch. Als we de EU-SILC-cijfers over armoede naar leeftijd rangschikken dan komen we voor Belgische kinderen (0-17 jaar) en jongvolwassenen (18-24 jaar) op respectievelijk 18,9 % en 15,9 % (2019). De laatste jaren is er een duidelijke opwaartse armoedetrend bij kinderen en jongeren.

Werken en toch arm

Wie werkt in ons land is en blijft vrij goed beschermd tegen armoede. Wie niet werkt is heel slecht beschermd tegen armoede. Dat zien we ook in de armoedecijfers, bijna de helft van de werklozen in België leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens, voor Vlaanderen is dat 38%. Werk is met andere woorden een goede buffer tegen armoede.

Maar tegelijk zien we dat ook wie werkt en dat doet aan een laag loon, meer en meer in de problemen komt. De werkende armoede of in-work poverty in België steeg van 3,9% in 2005 naar 5% in 2017. Ongeveer een kwart miljoen Belgen heeft m.a.w. een job maar loopt een hoog risico op armoede. In Vlaanderen zijn er ongeveer 93.000 werkende armen, dat is ongeveer 15% van het totaal aantal mensen in armoede, en nog eens 193.000 werkenden met een levensstandaard die niet ver boven de armoedegrens ligt. De groep bestaat voornamelijk uit jongeren die van interim- naar interimcontract gaan, alleenstaande ouders en laaggeschoolden.

Alleenstaande ouders

De kwetsbare situatie van alleenstaande ouders is niet nieuw. Op ons eigen congres in 2018 was het één van de hoofdthema’s en in een blog van datzelfde jaar gingen we al dieper in op hun situatie. We maakten er zelfs een volledig dossier over op om onze eis van een ‘eenoudertoets’ kracht bij te zetten. Dat we onze aandacht vestigen op deze groep is niet abnormaal als we kijken naar de statistieken voor Vlaanderen: in 1990 bestond 14% van alle huishoudens met kinderen uit het huishoudtype ‘alleenstaande ouders’, in 2021 is dat al gestegen naar 22,4%. Kijken we naar het percentage kinderen dat in Vlaanderen woont bij een alleenstaande ouder dan is ook dat gestegen van 11% in 2000 naar 16% in 2020, blijkt uit een recente studie van statistiek Vlaanderen.

In Vlaanderen leeft 21% van de eenoudergezinnen van een inkomen onder de armoedegrens.

Meer eenoudergezinnen, en meer kinderen in deze gezinnen, zou op zich geen probleem mogen zijn voor onze moderne samenleving. Maar de realiteit is anders. In Vlaanderen leeft 21% van de eenoudergezinnen van een inkomen onder de armoedegrens. Uit de publicatie ‘het kind in Vlaanderen 2020’ van het Agentschap Opgroeien blijkt dat liefst 57,5% van de kinderen in een eenoudergezin leeft met een bruto belastbaar gezinsinkomen onder de 30.000 euro, tegenover 13,5% bij kinderen bij een koppel.

Huurders

De Vlaming is nog steeds met een baksteen in de maag geboren: 72% is eigenaar, 19% huurt op de private markt en 7% huurt op de sociale markt. Het beschikken over een eigen woning is vandaag nog steeds de beste buffer tegen armoede, zeker op oudere leeftijd. Maar de toegang tot die eigen woning wordt moeilijker en moeilijker en is ongelijk verdeeld, dat schreven we al in een vorige blog. De laagste inkomensgroepen hebben met andere woorden vaak geen andere keuze dan op de huurmarkt te zoeken.

Maar op die huurmarkt gaan de prijzen de laatste jaren fors de hoogte in, om nog maar te zwijgen van de energieprijzen. Als we weten dat 51% van de huurders op de private markt behoort tot de laagste inkomensgroep en meer dan de helft van deze huurders meer dan een derde van hun inkomen aan huur besteden, dan zit Vlaanderen met een heel groot huisvestingsprobleem. Dat probleem zien we ook in de armoedecijfers: het armoederisico bij huurders ligt met 22% een heel stuk boven die van eigenaars (6%).

Hardnekkig Vlaams armoedebeleid

Bovenstaande armoedecijfers en armoedetrends zijn verre van volledig. Zo zijn er nog de werknemers met precaire statuten (dagcontracten, platformmedewerkers, …) die door corona hard getroffen werden, de dalende maar nog steeds hoge armoedecijfers bij ouderen of het hoge aantal baanloze gezinnen binnen de cijfers. Armoede in Vlaanderen (en in België) is hardnekkig maar vertoont verschillende verschuivingen.

Ondanks de overheveling van grote beleidspakketten naar het Vlaamse niveau, zoals de kinderbijslag of Vlaamse Sociale Bescherming, slaagt men er niet in om armoede efficiënt te bestrijden. De combinatie van een gebrek aan ambitie, een gebrek aan coördinatie, verouderde visies en een individualistische kijk op het armoedeprobleem maakt dat de hardnekkige cijfers niet dalen. Het armoedeprobleem is geen ‘probleem’ voor deze regering maar een ‘realiteit’ waar ze allesbehalve veel aandacht aan wil besteden.

Dat is uiteraard geen verrassing als we het Vlaamse regeerakkoord erbij nemen. In een vorige blog fileerde we dat akkoord en kwamen we tot de conclusie dat het doordrongen is door een individualistisch schuldmodel: iemand die arm is, is daar zelf verantwoordelijk voor. Hij of zij wil niet werken, heeft foute keuzes gemaakt of wil zich niet aanpassen aan de Vlaamse eenheidsworst. Volgens die theorie is er dan ook geen beleidsprobleem maar een probleem van het individu.

Naast de focus op de tewerkstellingsgraad is er binnen de Vlaamse regering een soort hoge en middenklasse-toets binnengeslopen in plaats van een armoedetoets.

Hoe dat individu dan volgens de Vlaamse regering uit de armoede kan geraken? Met werk, werk, werk. Het verhogen van de tewerkstellingsgraad als dé oplossing voor armoede. Natuurlijk is het zo dat werk mensen uit armoede kan halen – mits het voldoende betaalt. Maar wat dan met de vaststelling dat de tewerkstellingsgraad het afgelopen decennia dan wel gestegen is in Vlaanderen, maar het armoederisico niet gedaald. Dat komt enerzijds omdat de jobs niet terecht komen bij de gezinnen die het nodig hebben (baanloze gezinnen), maar ook omdat het armoederisico bij werkenden is gestegen (zie hierboven) én omdat het armoederisico bij werklozen fors is gestegen. Werk is een belangrijk wapen in de strijd tegen armoede maar moet samengaan met een sterke sociale bescherming, flankerende maatregelen (zoals kinderopvang) en duurzame, kwaliteitsvol ingevulde jobs.

Naast de focus op de tewerkstellingsgraad is er binnen de Vlaamse regering een soort hoge en middenklasse-toets binnengeslopen in plaats van een armoedetoets. De hervorming van de kinderbijslag (Groeipakket) is daar het mooiste voorbeeld van. In een vorige blog toonden we al aan dat een steeds groter deel van de middelen terechtkomt bij de middeninkomens. Hetzelfde geldt voor het woonbeleid in Vlaanderen waar fiscale voordelen en woonsubsidies in sterkere maten terecht komen bij hogere inkomensgroepen. We zagen het ook bij de aangekondigde besparingen in de septemberverklaring, telkens opnieuw worden de hogere klassen gevrijwaard terwijl de impact op lagere inkomens groot is (vb. besparing Groeipakket).

De aandacht voor de middenklasse gaat ten koste van de aandacht voor mensen in armoede. Structurele beleidsinstrumenten die gericht zijn op het verhogen van de inkomens om daarmee rechtstreeks de armoedecijfers te verlagen zijn ontwikkeld op basis van een middenklasse-bril. Grote budgetten (denk aan kinderbijslag, kinderopvang of Vlaamse Sociale Bescherming) missen hierdoor een focus op mensen in armoede. Net die budgetten zijn essentieel om de stijgende kinderarmoede aan te pakken én de armoedesituatie van eenoudergezinnen drastisch te verbeteren. In de plaats wordt er door de Vlaamse regering, en bij uitbreiding door gemeenten (via Vlaamse subsidies), vooral ingezet op flankerende maatregelen die de last van een leven in armoede verlichten, denk aan de lege brooddoos, schuldbemiddeling en voedseloverschotten. Absoluut noodzakelijk, maar het onderliggende en structurele armoedeprobleem wordt daarmee niet opgelost.

Die verouderde visies en een individualistische kijk op armoede worden daarbovenop nog eens gecombineerd met een gebrek aan coördinatie en ambitie. Er werden in het regeerakkoord geen armoededoelstellingen en geen concrete armoedemaatregelen uitgewerkt. Er werd wel een Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2020–2024 opgesteld waarbij de opvolging en de evaluatie van de acties door elke vakminister apart zal gebeuren. De coördinatie over armoedebestrijding is echter niet in handen van één minister maar verspreid over de hele Vlaamse regeringsploeg. Minister Beke “moet hierbij kunnen rekenen op de volle steun van al zijn collega’s. Wie dat nalaat, zal ik op het matje roepen”.

Armoedebestrijding wordt niet alleen verspreid over de verschillende ministers maar ook meer en meer uit handen gegeven aan de lokale besturen. De reden daarvoor: lokale besturen staan dichter bij mensen in armoede en kunnen met andere woorden gerichter te werk gaan. Een goede analyse, maar gemeenten hebben geen  structurele visie noch de beleidsinstrumenten zoals Vlaanderen om armoede te bestrijden. Zij focussen zich immers meer op de flankerende maatregelen. Tegelijk gebeurt de decentralisering zonder duidelijk kader of extra middelen. Dat blijkt ook duidelijk uit de nieuwe Lokale Armoedebarometer van Decenniumdoelen. Door een gebrek aan coördinatie en middelen bestaat er vandaag een groot verschil tussen gemeenten onderling in de manier waarop zij aan armoedebestrijding doen.

De sleutel voor een sterk armoedebeleid

Wat dan wel? Om een sterk armoedebeleid vorm te geven toont de volgende grafiek, uit een onderzoek van CEBUD en CSB uit 2019, goed aan waar de kansen liggen.

De grafiek toont verticaal referentiebudgetten (minimale budgetten voor huisvesting, kledij etc die gezinnen nodig hebben om volwaardig te participeren in de samenleving) voor verschillende typegezinnen, en hoe het minimumloon (horizontale rode lijnen) zich daartegen verhoudt. Bij de berekening van dit minimum wordt rekening gehouden met sociale zekerheidsbijdragen, belastingen en kinderbijslag.

De grafiek toont aan dat het beschikken over een minimumloon en huren op de private huurmarkt enkel volstaat voor een alleenstaande zonder kinderen. De meeste huurders mét werk en een laag loon halen het dus maand na maand niet en zullen moeten schrappen in één of meerdere uitgaven. Geen kleren, geen sociaal contact of de dokter overslaan. Voor personen met een minimumwerkloosheidsuitkering of een leefloon is het nog erger gesteld (zie verder in het onderzoek): wat ook de samenstelling van het gezin, niemand beschikt over een inkomen om menswaardig te leven.

Minimumlonen volstaan niet om te voorzien in minimale levenskosten.

Wat de regeringen hieruit kunnen leren? Sociale huisvesting zorgt voor lagere woonkosten en dus een groter maandbudget. Investeer dus in sociale woningen. Kinderen zijn de toekomst voor onze samenleving maar ze kosten geld. Investeer dus in sociale toeslagen binnen het Groeipakket. Uitkeringen volstaan niet om menswaardig te leven. Verhoog dus de bedragen tot boven de armoedegrens. Minimumlonen volstaan niet om te voorzien in minimale levenskosten. Verhoog dus de minimumlonen tot 14 euro per uur en hervorm de loonnormwet zodat werken meer kan lonen. Stuk voor stuk structurele beleidsmaatregelen die een antwoord kunnen bieden op de stijgende armoedetrends (huurders, alleenstaande ouders, kinderarmoede en werkende armen) en de hardnekkige cijfers.

Combineer die inzet op structurele instrumenten met gezonde ambitie, een performante coördinatie en sterke flankerende maatregelen, en de armoedecijfers zowel als de lege brooddozen zullen drastisch dalen. Maar tot die beleidsshift is gemaakt zullen wij, vakbonden en middenveldorganisaties, het hele jaar hardnekkig campagne blijven voeren voor een België én Vlaanderen zonder armoede, vooral op 17 oktober…

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone