Elk jaar maakt de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) een rapport over de Vlaamse begroting. In het rapport vergelijken de sociale partners de begroting 2020 met die van 2019, focussen ze op belangrijke wijzigingen en maken ze een analyse van de voornaamste tendensen. In de media kon u al de eerste vaststellingen lezen: gemeenten winnen, bedrijven verliezen.

Verder besluiten ze dat de Vlaamse begroting min of meer in evenwicht is (als je de kosten voor Oosterweel niet meetelt) en stellen ze vast dat de overheidsinvesteringen nagenoeg stabiel blijven (en dus eigenlijk te laag).

Over tot de orde van de dag? Dat is buiten de ABVV-experten gerekend. Er valt immers nog wel wat meer te vertellen over de Vlaamse begroting. We zetten ons vergrootglas op en focussen achtereenvolgens op de Vlaamse inkomsten, de lopende en de nieuwe uitgaven. En kijk, die begroting wordt opeens een pak minder saai en voorspelbaar.

1. De Vlaamse inkomsten blijven achter op de economische groei.

Laat ons beginnen met de inkomsten. Wat krijgt de Vlaamse overheid binnen? In de Vlaamse begroting 2020 bedragen de ontvangsten €45,7 miljard, of een stijging met € 419 miljoen in vergelijking met de begroting 2019. Dit betekent een groei met 0,9% tegenover het vorige jaar. MAAR, die groei is lager dan de economische groei (2,5%), lager dan de groei van de Vlaamse uitgaven (2,0%) en zelfs lager dan de inflatie (1,4% bij opmaak van de begroting, 1,1% in de laatste raming van het Federaal Planbureau).

Tabel 1, Vlaamse begroting, vergelijking inkomsten 2019-2020, in € dz

  Begroting 2019 Begroting 2020 Verschil In %
Bijzondere Financieringswet (BFW) 33.817.926 34.028.812 210 886 0.62
Gewestbelastingen 6.768.259 6.754.310 -13.949 -0.21
Eigen niet-fiscale ontvangsten[1] 733.442 830.397 96.955 13.21
Lottogelden 30.155 30.155 0 0.00
Instellingen consolidatiekring [2] 3.906.016 4.031.118 125.102 3.20
Totaal 45.255.799 45.674.793 418.994 0,93

[1] Zoals het Energie- en Klimaatfonds.

[2] Zoals eigen inkomsten van universiteiten

Vlaanderen ontvangt dus misschien wel meer, maar kan er in feiten net minder mee doen. Lees: minder voor onderwijs, welzijn, armoedebestrijding etc. Vergelijk het met geld dat blijft staan op onze spaarboekjes. Daar ontvangen we 0,11% interest op, maar kunnen we desondanks elk jaar minder mee kopen. De Vlaamse inkomsten blijven achter op de economische groei. De Vlaamse regering slaagt er niet in om de overheid voldoende mee te laten profiteren van de economische groei.

Hoe is Vlaanderen hier terecht gekomen? Een eerste verklaring ligt bij de ontvangsten via de Bijzondere Financieringswet (BFW). Dat is grof gesteld het aandeel dat Vlaanderen krijgt uit de federale belastingspot. Dit vertegenwoordigt bijna driekwart van de Vlaamse ontvangsten, en groeit in de begroting 2020 met slechts 0,6%.

Vlaanderen ontvangt misschien wel meer, maar kan er in feiten net minder mee doen. De Vlaamse inkomsten blijven echter achter op de economische groei.

Die 0,6% is wel het gevolg van beslissingen uit vorige federale beleidsperiodes: de 6de Staatshervorming (6SHV) enerzijds en de tax shift anderzijds zorgen voor minder federale ontvangsten en dus ook minder Vlaamse inkomsten. Zonder deze impact had de groei van de Vlaamse ontvangsten in 2020 ongeveer € 315 miljoen hoger gelegen. Zowel de vorige als de huidige Vlaamse regering hebben er voor gekozen dit niet te corrigeren met bijv. een Vlaamse opcentiem.

In onderstaande tabel zien we wat de impact is van beide federale beleidskeuzes op de Vlaamse begroting en hoe die zich jaar na jaar opstapelt en het plaatje nog minder fraai maakt. Uit deze oefening blijkt dat zonder de federale beleidsmaatregelen de Vlaamse begroting ongeveer € 2,8 miljard groter zou zijn.

Tabel 2: Vlaamse overheid, begrotingen 2019BO en 2020BO, ontvangsten via de BFW, geraamde impact van federale beleidsmaatregelen, in € dz

Voor het niet compenseren van de maatregelen uit de zesde staatshervorming valt zeker iets te zeggen. Immers: deze minderingen worden door de federale overheid gebruikt om noodzakelijke kosten te dekken (staatsschuld, vergrijzing). Het niet compenseren van de tax shift is echter een puur politieke keuze: de tax shift is immers niet budget neutraal en wordt niet gebruikt voor het aanpakken van maatschappelijke problemen. Het zijn pure belastingverlagingen. De Vlaamse Zweedse regering kiest er dus voor de belastingverlagingen van de federale Zweedse coalitie niet te compenseren via opcentiemen, maar ze te aanvaarden, met alle negatieve gevolgen voor de Vlaamse begroting van dien.

Een tweede verklaring voor de Vlaamse ‘verarming’ houdt verband met de eigen Vlaamse gewestbelastingen. De som van deze ontvangsten bedraagt in de begroting 2020 € 6,75 mld. Dat betekent dat de inkomsten uit gewestbelastingen in de begroting 2020 zelfs afnemen (-0,2%). Maatregelen van de vorige en huidige Vlaamse Regering spelen hierbij een belangrijke rol.

Zo leveren een aantal maatregelen in de gewestbelastingen meer op:

  • Verhoging vanaf juli 2020 van het tarief van de kilometerheffing voor vrachtvervoer (meeropbrengt € 29 mln).
  • Gedeeltelijke afschaffing gewestelijk belastingkrediet voor rechtspersonen in de onroerende voorheffing (meeropbrengst € 60,5 mln).

MAAR leveren enkele andere maatregelen juist minder op:

  • Daling tarieven registratierecht van 7% naar 6% (minderopbrengst van € -140 mln)
  • Hervorming erfenisrechten en fiscale regularisatie (minderopbrengst van € -50 mln).

De opbrengst uit gewestbelastingen had bij ongewijzigd beleid dus € 100 mln hoger gelegen.

Samengevat: de Vlaamse regering maakt weinig gebruik van de ooit zo hard bevochten ‘fiscale autonomie’. Althans niet voor het beantwoorden van de vele maatschappelijke noden. Bij de ontvangsten uit de financieringswet gebruikt ze haar fiscale autonomie om niks te doen, bij de gewestbelastingen om de totale opbrengst te verlagen. Het compenseren van de tax shift en het handhaven van de inkomsten van de gewestbelastingen had meer dan € 900 mln op jaarbasis kunnen opleveren, geld dat gezien de noden bij welzijn, onderwijs, klimaat en mobiliteit echt wel gebruikt kon worden.

2. Er wordt bespaard op werk, cultuur en het overheidsapparaat.

Na de inkomsten kijken we naar wat de Vlaamse regering niet meer wil uitgeven: waar wordt er bespaard? Een deel hiervan was al gekend. Zo zag u zeker de protesten uit de cultuursector op de geplande besparingen, hoorde u al van de kaasschaaf (-6% op alle uitgaven) en wist u al dat organisaties die zich focussen op het etnisch-culturele geen geld meer zouden krijgen.

Toch dekken al deze berichten in de pers nog niet alle besparingen van de Vlaamse regering, die in totaal € 560 mln bedraagt. Waar schrapt Jambon I nog?

De grootste impact zien we bij het beleidsdomein Werk en Sociale Economie (WSE), met als belangrijkste maatregel de verminderde doelgroepkorting voor werkgevers die jongere en oudere werknemers in dienst hebben (€ -110 mln). Dat is ineens ook de verklaring waarom de SERV verrassend communiceerde dat vooral bedrijven verliezen in deze begroting. Al valt te vrezen dat deze maatregel ook geen goed nieuws is voor sommige kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Het zullen immers zij zijn die duurder worden en daardoor misschien niet meer in het plaatje passen.

Toch dekken al deze berichten in de pers nog niet alle besparingen van de Vlaamse regering, waar schrapt Jambon I nog?

De besparing is extra merkwaardig omdat de Vlaamse Regering onlangs de ambitieuze doelstelling lanceerde om 120.000 mensen extra aan de slag te helpen. Hoe dit te rijmen valt met een besparing van € 13 mln op de VDAB in 2020 is een raadsel.

In de beleidsdomeinen Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) en Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) hebben de besparingen de grootste impact in vergelijking met hun totale uitgaven. Maw: naargelang de budgetten die ze krijgen, wordt er hier dus procentueel het meest bespaard. Wat ineens de protesten uit de cultuursector én bij de VRT verklaart.

Samengevat: wanneer de besparingen worden opgedeeld volgens soort uitgave, blijkt dat ongeveer 32% van deze ingrepen terug te vinden zijn bij de subsidies aan bedrijven (o.a. bij loonkostmaatregelen bij kansengroepen), 20% van de ingrepen komt terecht bij het apparaat van de Vlaamse overheid (beperkingen op personeel en werkingsmiddelen), en 27% van de besparingen komt terecht bij besparingen aan vzw’s (vooral Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG), en huishoudens (o.a. besparing op kinderbijslag). De rest van de besparingen zijn kleiner en zitten verspreid over verschillende sectoren.

3. Gemeenten winnen, maar sommige meer dan andere.

Tenslotte plant de Vlaamse regering ook nieuwe uitgaven. Het nieuwe beleid is kleiner dan de besparingen, namelijk € 432 mln nieuwe uitgaven tegenover € 560 mln nieuwe besparingen. In sommige sectoren neutraliseren de nieuwe uitgaven de nieuwe besparingen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Welzijn en Onderwijs. Er wordt dus geïnvesteerd in deze sectoren, maar doordat er tegelijk ook bespaard wordt, betekent het concreet dat ze hun eigen investeringen weer zelf moeten ophoesten.

In andere sectoren zijn de besparingen duidelijk groter dan de nieuwe uitgaven (Werk en Cultuur). Maar de kampioenen in het ontvangen van nieuwe inkomsten zijn toch de gemeenten.

In sommige sectoren neutraliseren de nieuwe uitgaven de nieuwe besparingen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Welzijn en Onderwijs.

Liefst 41% van de nieuwe uitgaven gaan naar de gemeenten, en dat bovenop de decretaal reeds verankerde groei van het Gemeentefonds met 3,5%. Deze extra gemeentelijke inkomsten vloeien grotendeels voort uit de compensatieregeling voor de responsabiliseringsbijdrage enerzijds, en het openruimtefonds anderzijds. De Vlaamse regering wil hiermee de pensioenlasten van de gemeenten verzachten en de open ruimte bewaren.

De responsabiliseringsbijdrage is een bedrag dat een gemeente moet betalen aan de federale overheid omdat de pensioenbijdragen die ze voor hun statutaire/vastbenoemde ambtenaren storten, niet volstaan. Vooral in gemeenten die inzetten op contractuele tewerkstelling – die niet bijdragen aan de pensioenpot van de vastbenoemden -nam dit verschil toe. De Vlaamse overheid beloofde dat verschil 50% bij te passen en beloont ironisch genoeg op deze manier die gemeenten die in het nadeel van hun personeel de statutaire tewerkstelling hebben afgebouwd.

De Vlaamse overheid beloont ironisch genoeg die gemeenten die in het nadeel van hun personeel de statutaire tewerkstelling hebben afgebouwd.

Het openruimtefonds wil (kleinere) gemeenten een extra ondersteuning bieden om het landelijk karakter van de gemeente te vrijwaren. Het idee achter het Fonds is dat gemeenten met veel open ruimte extra kosten hebben voor het beheer ervan en minder inkomsten halen uit bijvoorbeeld de opcentiemen.

Opvallend is dat niet alle gemeenten evenveel genieten van de Vlaamse gulheid. Neem nu onderstaand voorbeeld (cijfers 2020 zonder brandweerzones). De gegevens komen uit openruimte en responsabilisering. We nemen de twee grootsteden, twee centrumsteden, twee regionale gemeenten, twee kleinere gemeenten en tenslotte een echte plattelandsgemeente.

  Inwoners Compensatie + open ruimte (C + O) 2020 Bedrag/inwoner 2020
Antwerpen 525.935 53.569.709 102
Gent 262.219 10.370.093 40
Mechelen 86.616 4.003.402 46
Sint-Niklaas 77.769 740.955 10
Sint-Truiden 40.590 288.621 7
Brasschaat 37.946 1.026.046 27
Ardooie 9.056 86.307 10
Zwalm 8.148 109.941 13
Zuienkerke 2.721 155.096 57

Daarnaast zijn nog enkele andere nieuwe of vernieuwde financieringslijnen (mobiliteit, platteland, grootstedelijke problematiek, grootstedenbeleid) van kleiner belang. Ze maken allen wel duidelijk dat niet alle gemeenten een gelijkaardige tegemoetkoming krijgen (wat wel wenselijk zou zijn).

Kijk bijvoorbeeld naar het verschil tussen Antwerpen en Gent. Beiden grootsteden, maar Antwerpen ontvangt meer dan twee keer zoveel per inwoner. Idem voor Sint-Niklaas en Mechelen: even groot, vergelijkbare uitdagingen, maar Mechelen krijgt per inwoner 4 keer zo veel van de Vlaamse regering. Of kijk tenslotte naar het verschil tussen Sint-Truiden en het Brasschaat van Jam Jambon. Opnieuw grote verschillen.

Kijk bijvoorbeeld naar het verschil tussen Antwerpen en Gent. Beiden grootsteden, maar Antwerpen ontvangt meer dan twee keer zoveel per inwoner.

Opvallend is tenslotte dat de gemeenten deze middelen ontvangen zonder dat er een verband is met de nieuwe bevoegdheden die ze krijgen (zoals bijv. in armoedebeleid, arbeidsmarkt of welzijn) en zonder resultaatsverbintenissen. Met andere woorden: gemeenten moeten veel meer taken op zich nemen, maar de middelen die ze krijgen zijn zeer ongelijk verdeeld op basis van totaal andere parameters. De middelen uit het openruimtefonds moeten bijvoorbeeld niet besteed worden aan….open ruimte. De SERV dringt dan ook aan op een monitoringsysteem om na te gaan of de gemeenten deze extra middelen wel besteden aan toekomstgericht investeringen.

4. Conclusie.

  • De Vlaamse regering slaagt er niet in om de overheid voldoende mee te laten profiteren van de economische groei. De fel bevochten fiscale bevoegdheden worden bovendien niet gebruikt, waardoor er onvoldoende aandacht is voor het verzekeren van inkomsten voor beleid. Evolueren we in Vlaanderen naar een structurele onderfinanciering van maatschappelijke noden?
  • De besparingen zijn fors en komen in sommige sectoren ook hard aan. Dat het domein Werk de besparingskampioen is, is moeilijk te rijmen met de grote ambities van de regering op dat vlak. Zowel bedrijven, ambtenaren, vzw’s als gezinnen delen in de klappen.
  • Investeringen in Welzijn en Onderwijs moeten gedekt worden door besparingen in diezelfde domeinen. De gemeenten krijgen wel een belangrijke injectie aan middelen, maar deze zijn erg ongelijk verdeeld en niet gelinkt aan de problemen waarvoor zij voortaan oplossingen moeten voorzien.

Kortom, ook een begroting die op papier in evenwicht is, kan heel wat belangrijke addertjes onder het gras bevatten. Gezond begrotingsbeleid in functie van maatschappelijke noden is in Vlaanderen niet dichterbij gekomen.

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone