In Nederland stelde de “Commissie Regulering van Werk” (ook wel de commissie Borstlap genoemd) eind januari haar rapport voor over de hervorming van de arbeidsmarkt. De commissie werd in het leven geroepen door de regering, nadat zowel internationale als nationale instellingen aan de alarmbel trokken. Ongeveer één op 5 werknemers in Nederland werkt met een tijdelijk contract. Uitzendarbeid is fors gestegen. Ook het aantal zelfstandigen neemt opvallend snel toe, en dat is voornamelijk te wijten aan het snel groeiende aantal zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel). Het mag dan misschien de droom zijn van veel werkgevers, het brengt ook heel wat nefaste effecten met zich mee, zoals onder meer wordt aangestipt door de OESO. De ongelijkheid groeit, de productiviteit daalt en de sociale bescherming wordt ondergraven. Tijd voor een ommekeer, aldus Borstlap. Met het rapport hoopt hij een debat op gang te brengen in de aanloop van de volgende verkiezingen.
Doorgeslagen flexibiliteit
Eerste vaststelling. Nederland is de kampioen van de activiteitsgraad, met grote onderscheiding. De activiteitsgraad is een percentage dat aangeeft welk deel van de bevolking tussen 15 en 64 jaar werkt of actief naar werk zoekt. In Nederland is dat maar liefst 80.3%, tegenover 68.6% in België en 74.4% gemiddeld in de EU15. Die cijfers werden opnieuw in de verf gezet door de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid. Willen we de sociale zekerheid betaalbaar houden, dan moet de activiteitsgraad in België drastisch naar omhoog, zo stelt de Raad.
De commissie stelt vast dat het Nederlandse flexwerk steeds minder dient voor uitzonderlijke omstandigheden, steeds vaker als manier om structureel te besparen op arbeidskosten.
Maar de realiteit achter die cijfers is minder zwart wit. Bij het berekenen van de activiteitsgraad, word je als actief beschouwd zodra je een uur hebt gewerkt in een bepaalde referentieweek. Hoeveel je hebt gewerkt en in welk statuut maakt geen verschil. In België werken driekwart van de werkenden voltijds. Wie deeltijds werkt, doet dat in de meerderheid van de gevallen vrijwillig. In Nederland werkt meer dan de helft van de werknemers deeltijds, en dat is lang niet altijd een keuze. Voor vrouwen is deeltijds werk de regel, met een grote loonkloof tussen mannen en vrouwen tot gevolg.
Twee. De commissie stelt vast dat het Nederlandse flexwerk steeds minder dient voor uitzonderlijke omstandigheden, steeds vaker als manier om structureel te besparen op arbeidskosten. Naast uitzendarbeid zijn in Nederland ook oproepcontracten toegestaan om tegemoet te komen aan een tijdelijke vermeerdering van werk. Dit zijn arbeidsovereenkomsten zonder vastgelegde werkuren (‘nul-urencontracten’) of waarin enkel een minimum aantal uren is vastgelegd. De werknemer moet dan ter beschikking zijn en wordt opgeroepen als er (bijkomend) werk is. Bedoeld voor eerder uitzonderlijke omstandigheden dus, maar nu blijkt dat ongeveer 83% van de Nederlandse werknemers met een oproepcontract zonder vaste uren elke week bij dezelfde werkgever werkt. Het flexwerk leidt steeds minder tot vaste tewerkstelling. Specifiek voor uitzendarbeid verminderde de doorstroom naar een vaste job van 27% in 2007 tot 16% in 2017.
De commissie wil flexwerk dan ook inperken via hogere lonen en hogere sociale bijdragen. Omdat flexibele werknemers meer risico’s lopen op werkloosheid, belastend werk, arbeidsongevallen… zou er voor hen een hoger minimumloon moeten gelden. Wanneer werknemers via uitzendarbeid of andere vormen van onderaanneming bij de opdrachtgever gaan werken, moeten ze dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen als de vaste werknemers.
Gemeenschapsdienst werkt niet
Derde vaststelling. Ondersteuning bij de Nederlandse zoektocht naar werk is niet altijd afgestemd op de doelgroep. Er wordt te vaak vergeten dat er ook mensen zijn die laaggeletterd zijn of moeilijk zelf hun weg vinden in het digitale hulpaanbod. Mensen die veraf staan van de arbeidsmarkt hebben bovendien vaak een veelvoud aan problemen. Zoals gezondheidsproblemen, familiale problemen, een beperkte taalkennis,… Zij hebben nood aan een integrale aanpak, en dikwijls ook aan een aangepaste werkplek. Werkgevers dragen hierin een maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Mensen die veraf staan van de arbeidsmarkt hebben nood aan een integrale aanpak, en dikwijls ook aan een aangepaste werkplek. Werkgevers dragen hierin een maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Opvallende extra vaststelling: de Nederlandse gemeenschapsdienst mist haar doel volledig. Via gemeenschapsdienst worden mensen die uitkerings- of bijstandsgerechtigd zijn verplicht om te werken voor hun uitkering. Ze krijgen vaak klusjes voor de gemeente die weinig scholing vergen. De bedoeling is hen dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. Door het systeem gaan er betaalde jobs voor laaggeschoolden verloren, maar er is meer, zo stelt de commissie vast. De opgegeven taken sluiten niet aan bij de interesses en voorkeuren van de werkzoekende en zetten hen daardoor niet aan om hun talenten te ontwikkelen. Dit ondergraaft de veerkracht, het welzijn en de eigenwaarde van de betrokkenen, aldus de commissie. Een belangrijke les alvast voor de Zweedse regering aan Vlaamse zijde, die de gemeenschapsdienst voor langdurig werkzoekenden in het regeerakkoord liet inschrijven.
Een ontwikkelbudget vanaf de geboorte
Wie in Nederland kortgeschoold is, zo stelt de commissie verder vast, werkt vaker in flexibele contracten en in jobs die bedreigd worden door de toenemende digitalisering. Het is dan ook onlogisch dat precies deze werknemers het minst toegang krijgen tot scholing en opleiding. De commissie stelt daarom voor een verzekering in te voeren tegen kennisveroudering voor alle werkenden (werknemers en zelfstandigen). Iedereen ontvangt een ‘ontwikkelbudget’ bij de geboorte. Hoe langer je studeert, hoe meer budget je opgebruikt. Een kortgeschoolde werknemer houdt dus meer over als hij begint te werken. Het budget wordt aangevuld tijdens tewerkstelling, enerzijds door een maandelijkse werkgeversbijdrage, anderzijds via de transitievergoeding (bij opzeg). De werknemer kan vrij over het budget beschikken, ongeacht zijn statuut. Opdat het systeem goed zou functioneren, moet ook het opleidingsaanbod aangepast worden. Een loopbaanwinkel moet werkenden hierbij begeleiden.
De commissie stelt voor een verzekering in te voeren tegen kennisveroudering voor alle werkenden.
Het idee van opleiding als onderdeel van de sociale zekerheid is ook voor ons in België zeker een reflectie waard. Op sectorniveau bestaat dit in zekere zin al. Denk maar aan de sectorale opleidingsfondsen en de inspanningen voor risicogroepen,… Maar op interprofessioneel niveau blijft de discussie rond vorming en opleiding aanslepen en boeken we weinig vooruitgang. Introductie van een nieuwe tak in de sociale zekerheid en via een paritair beheerd organisme lijkt daarom een interessante piste. Zeker als we dat dan kunnen uitrollen in “loopbaanwinkels”, een soort uitbreiding van de nu al bestaande loopbaanbegeleiding en reconversiecellen.
In België wordt vaak met Nederlandse recepten gezwaaid als het gaat over de arbeidsmarkt. Het rapport Borstlap bevestigt dat die niet zaligmakend zijn.
Syndicale bedenking: in het Nederlandse voorstel vertrekt men van het idee dat de werknemer zelf het initiatief neemt en de mogelijkheid heeft om zijn leerbudget te gebruiken. Daardoor benadeelt de commissie eigenlijk net die werknemers in een precaire job (waar kortgeschoolden oververtegenwoordigd zijn) die ze wil helpen. Zij zullen immers minder kans hebben om opleiding te volgen (moeilijkere toegang, onregelmatige werkuren,…) en riskeren sancties via hun uitkeringen als ze hun werk verliezen.
Naar Belgisch voorbeeld
Een leuke laatste vaststelling van de commissie is de nood aan hulp voor werkenden om hun rechten te kennen en af te dwingen binnen een alsmaar complexere wetgeving. Het is – zo vindt de commissie – daarom extra belangrijk werknemers hierin te versterken. Geen eenvoudige opdracht, en als er geen oplossing wordt gevonden in onderling akkoord, is de drempel naar de rechtbank groot. De commissie pleit daarom voor de oprichting van een publiek loket voor ondersteuning van werkenden, een “arbeidsombudsman”. Mogen we zo ‘Hollands’ onbescheiden zijn om hiervoor naar het werk van de Belgische vakbonden te verwijzen? Dit is werk dat we dagelijks doen en waarin we een jarenlange expertise hebben opgebouwd.
Belgenland gidsland?
In België wordt vaak met Nederlandse recepten gezwaaid als het gaat over de arbeidsmarkt. We denken hierbij onder meer aan de roep om meer flexibiliteit en de invoering van gemeenschapsdienst.
Het rapport Borstlap bevestigt dat die recepten niet zaligmakend zijn. Integendeel, doorgedreven flexibiliteit is schadelijk, zowel voor werknemers (werkenden) als voor de economie. Gemeenschapsdienst motiveert werkzoekenden niet, maar ontmoedigt en doet afbreuk aan hun eigenwaarde. De sociale bescherming moet verbreed worden, en werkenden moeten meer ondersteund worden bij het afdwingen hun rechten. Het is duidelijk dat in Nederland het debat over een ommekeer is ingezet, misschien wel stiekem geïnspireerd door Belgische recepten.