U hebt er mogelijk nog niet van gehoord, maar in een aantal beroeps- en technische scholen is sinds enkele schooljaren een nieuw attest in voege. Het soda-attest, uitgereikt door Soda+ vzw, wil de perceptie over de leerlingen in het beroeps en technisch keren, maar mist volledig de eigen doelstelling. In plaats van leerlingen te versterken en meer autonomie aan te leren, zet het attest in op verouderde en foute parameters. Met alle gevolgen van dien.
Tekort aan leerkrachten, leerverlies en leerachterstand, te weinig jongeren die kiezen voor beroepsgericht en technisch STEM-onderwijs… er zijn heel wat problemen en knelpunten in ons onderwijs. SodA+ vzw geeft zichzelf de opdracht om aan een aantal van die problemen wat te doen. Een belangrijk aan te pakken knelpunt is het watervalsysteem en de daarmee samenhangende perceptie op het technisch en beroepsonderwijs.
SodA+ vzw wil dat alle leerlingen evenveel kansen krijgen op de arbeidsmarkt. Terechte doelstellingen alleen schort er heel wat aan hoe SodA+ die doelstellingen wil bereiken.
De bezielers van de vzw stellen vast dat er in het BSO en TSO veel vaker jongeren met een migratieachtergrond of met een lage sociaal economische status starten. Wanneer een (bijgevolg veelal blanke middenklasse) leerling moet ‘afzakken’ naar het arbeidsmarktgericht onderwijs, is dat vaak een keuze die gepaard gaat met negatieve ervaringen en een laag zelfbeeld. Jongeren en hun ouders beschouwen de ‘lagere onderwijsvorm’ als een uitsluiting van extra kansen in het toekomstig beroepsleven. Je komt na dat afzakken namelijk terecht in – en ik citeer de visietekst – “TSO en BSO scholen die een breed publiek hebben met diverse familiale, financiële, psychosociale problemen die een gepaste leerhouding op verschillende manieren kunnen belemmeren.” Het gevolg van die waterval en negatieve perceptie: klassen met een weinig stimulerende groepsmentaliteit, moedeloze leerkrachten en een grote drop-out van leerlingen.
Ook het feit dat schoolverlaters met een allochtone afkomst minder vaak uitgenodigd worden dan jongeren met een duidelijk Vlaamse naam en dus een moeilijkere transitie naar de arbeidsmarkt kennen, moet voor de vzw aangepakt. SodA+ vzw wil dat alle leerlingen evenveel kansen krijgen op de arbeidsmarkt, dat de kansen om succesvol te worden minder afhangen van de sociaal economische status van leerlingen en dat praktische en theoretische jobs als gelijkwaardig worden beschouwd. Tot slot willen zij ook jongeren van diverse sociale achtergrond samenbrengen en hun sociaal netwerk stimuleren.
Terechte doelstellingen, waar wij ons ook in kunnen vinden. Alleen schort er vervolgens heel wat aan hoe SodA+ die doelstellingen wil bereiken. Luister bijvoorbeeld naar deze podcast van De Standaard waarin Simon Mensaert, bezieler van SodA+ vertelt dat élke werkgever droomt van een werknemer die stipt, ordelijk en gedisciplineerd is en een goede arbeidsattitude heeft. Leerkrachten hunkeren naar een efficiënt en duidelijk klasmanagementsysteem met weinig planlast zodat ze leerlingen die ‘de aap willen uithangen’ snel kunnen aanmanen zich te gedragen. De oprichter weet ook te vertellen dat de jongeren (en bij uitbreiding de leerkrachten) geen waarde hechten aan hun ‘attituderapportjes’ en stelt vast dat jongeren tegenwoordig geld of een gsm (status dus) het allerbelangrijkste vinden. En dat zal best zo zijn voor een aantal werkgevers, leerkrachten en leerlingen, maar deze veralgemeningen gelden zeker niet voor iedereen. In mijn hoofd gaan dan onmiddellijk alarmbellen af en wordt mijn opstandigheid alvast gewekt.
Helaas eindigt het niet bij deze bedenkelijke uitgangspunten. Soda+ voegt deze elementen samen tot één instrument: het soda-attest. Laten we daar even van dichterbij naar kijken.
Wat is het soda-attest? Naast het gewone puntenrapport, krijgen leerlingen 4 keer per jaar een attituderapport “dat hen in staat stelt om op het einde van het schooljaar een attest te behalen voor stiptheid, orde, discipline en attitude.” De leerling krijgt voor de vier onderdelen een A- of een B- score. Over stiptheid, orde en discipline valt weinig te discussiëren, dat is objectief meetbaar. Aangezien een attitude subjectief is en veelal te maken heeft met normen en waarden beslist de meerderheid van de klassenraad voor de attitudecomponent of een leerling een A-of B-score verdient. Inherent aan het attituderapport is de feedback die de leerling krijgt en de zelfevaluatie die van de leerling wordt verwacht: hoe kan er van de B-score een A-score worden gemaakt?
Het soda-attest zelf wordt ‘feestelijk’ uitgereikt in de maand mei aan leerlingen die maximaal 1 B-score per onderdeel hadden én indien er na die B-score een positieve evolutie vast te stellen is. Scoort de leerling in de laatste periode een B of heeft hij twee B’s voor een bepaald werkpunt maar wordt deze gevolgd door een A-score die de positieve evolutie aantoont, dan kan er gedelibereerd worden. Meer dan twee B-scores per werkpunt of een negatieve evolutie in de laatste rapportperiode betekent geen soda-attest.
Waarom waarderen en belonen we empathie, samenwerken, goed communiceren, creatief denken en handelen niet meer?
Het soda-attest heeft reële gevolgen in het dagelijkse leven. SodA+ vzw werkt namelijk intensief samen met de bedrijfswereld: bedrijven kunnen vacatures voor vakantiejobs, weekendwerk, stageplaatsen en vast werk plaatsen op het “soda+ jobplatform”. Daar wordt onmiddellijk duidelijk dat je met een soda-attest meer kans maakt op een job of op een hoger uurloon: die jobs herken je aan het A+ symbooltje.
Willen we echt dat vooral stiptheid, orde, discipline en arbeidsattitudes van tel zijn?
In een opiniestuk van Ilja Leonard Pfeijffer dat recent in de Nederlandse Krant HP De Tijd verscheen start de auteur zijn opinie met het gegeven dat je niet lang moet zoeken naar schokkende percentages van scholieren en studenten die gebukt gaan onder prestatiedruk, eenzaamheid, uitputting, stress, depressies. De oorzaak ligt volgens hem in de neoliberale samenleving waarin alles draait om succes. We leren onze kinderen dat succes een keuze is, dat er geen excuus kan zijn voor falen. Beter dan de schrijver kan ik het niet zeggen: “wanneer je gelooft dat je eigen leven volledig maakbaar is en dat de verwezenlijking van je ambities uitsluitend afhangt van je eigen inzet en vechtlust, is de bittere consequentie dat je tevens gedwongen bent te geloven dat alle tegenvallers je eigen schuld zijn”.
Er zijn scholen die dit attest gebruiken om de arbeidsrijpheid van leerlingen te meten. Zonder het attest mogen ze niet starten met duaal leren.
Orde, discipline en stiptheid kunnen nuttig zijn op een werkvloer, maar ze zijn lang niet alles. Waarom waarderen en belonen we empathie, samenwerken, goed communiceren, creatief denken en handelen niet meer? Zouden jongeren niet gelukkigere volwassenen worden wanneer ze hun eigenwaarde niet enkel uit hun job en status halen, maar ook uit de verbinding die ze hebben met anderen?
Stiptheid, orde en discipline: echt zo eenvoudig te beoordelen?
Stiptheid, orde en discipline zouden objectief meetbaar zijn. Dat kan, maar een leerling krijgt op één dag te maken met meerdere leerkrachten en heeft dus meerdere beoordelaars. Dat gegeven alleen al houdt het risico in dat er verschillend beoordeeld wordt. En zijn de beoordelingscriteria echt zo objectief meetbaar als men beweert? Verstaan we onder stiptheid: ‘nauwkeurigheid’ of ‘op tijd komen’? Hetzelfde geldt voor orde: is dat je taken en materiaal bij hebben of netjes schrijven? En wat is dan het verschil met discipline? Is dat telkens je werkplaats ordelijk achterlaten? Weten leerlingen duidelijk wat de criteria inhouden? En past élke leerkracht élke dag de beoordelingscriteria op dezelfde manier toe voor élke leerling?
Aan deze beoordeling worden bovendien heel wat gevolgen gekoppeld. Er zijn scholen die dit attest gebruiken om de arbeidsrijpheid van leerlingen te meten. Zonder het attest mogen ze niet starten met duaal leren. Ook dat is vreemd: de beoordeling van de jongere in de ene context (school) heeft gevolgd voor de andere context (leerwerkplek). Je wil niet de jongere zijn die de schoolbanken moe is en zijn weg naar de leerwerkplek verhindert ziet omdat hij een keer zijn taak niet maakte, zich oversliep en dus te laat was en op een zotte woensdag eens met vliegertjes gooide tijdens de les. Jongeren in soda-scholen lijken nog maar weinig experimenteerruimte te hebben.
Ook scholieren in sodascholen zijn jongeren in ontwikkeling
Vorig jaar vroeg Knack aan heel wat onderwijsexperten om lessen te trekken uit de coronatijd in het onderwijs. Een aantal van die lessen staan in schril contrast met het gedrag dat het soda-attest nastreeft. Zo geeft het artikel het voorbeeld van een 17-jarige die alle dagen om kwart over zes opstaat om op tijd op school te zijn. Soms mist die gast de trein en komt hij te laat op school. Maar dat vindt de leerling in kwestie niet erg, want van de eerste lessen van de dag krijgt die meestal toch niets mee wegens: veel te moe. Als dit een leerling zou zijn van een soda-school, dan kan het zijn dat de ouders twee meldingen via smartschool krijgen: eentje omdat hun kind te laat op school was (stiptheid) en eentje omdat er misschien wel veelvuldig gegeeuwd wordt (ligt dat dan aan zijn attitude of discipline?). De Soda+-visietekst verwijst veelvuldig naar allerlei onderzoek, maar dit voorbeeld toont aan dat het soda-attest eigenlijk geen rekening houdt met de jongere noch met het wetenschappelijk onderzoek dat bijvoorbeeld beschikbaar is over het bioritme van jongeren (dat stelt dat onze middelbare scholen beter later zouden beginnen, maar dat past niet in onze maatschappij).
De sociale rol van de school is minstens even belangrijk als de cognitieve rol.
Een andere evidente les uit corona: de school is een ontmoetingsplek. In hetzelfde artikel lees je de mail van een zestienjarig meisje aan haar klastitularis. Ze vertelt te huilen van geluk toen ze hoorde dat ze weer voltijds naar school mocht omdat ze veel van haar vrienden amper gezien had. Bij leerkrachten en ouders groeide tijdens de coronaperiode het besef dat een groot deel van het sociaal leven van jongeren zich op school afspeelt. De school is een omgeving waar leerlingen veilig samen kunnen zijn, mogen exploreren, emoties delen, zichzelf en anderen kunnen ontdekken. De sociale rol van de school is minstens even belangrijk als de cognitieve rol.
En wat met de arbeidsmarktkrapte?
Werkgevers vinden steeds minder de werknemers met het juiste diploma, vooral in technische beroepen. Zij geven aan dat daardoor diploma’s minder belangrijk worden, en meer ‘on the job’ gaan opleiden. Voor de ene werkgever blijkt het soda-attest cruciaal om te kunnen starten of om op de werkplek te leren, maar gelukkig zijn er ook HR managers (zoals Nick Leenaert, HR manager Unilin in Trends) die aangeven dat de juiste motivatie en attitudes inderdaad belangrijk zijn, maar dat het getuigschrift van attitude niet noodzakelijk is. Dat attest werkt volgens hem vooral het stereotype beeld in de hand dat jongeren lui, ongemotiveerd of wispelturig zijn. Beter is te luisteren naar wat jongeren interesseert en nadenken over wat de juiste leervorm voor hen is. Volgens deze HR manager helpt het meer om jongeren te inspireren en dingen te laten ontdekken, en dat zowel in de school- als in de bedrijfscontext.
Besluit
Het soda-attest doet niks met bovenstaande vaststellingen. Het vertrekt van verouderde uitgangspunten, leert niks van belangrijke omwentelingen en negeert zelfs de uitgangspunten van het bedrijfsleven zelf. Bovendien vergroot (en negeert) het attest een bestaand probleem, dat van de discriminatie op de werkvloer. Wat zeg je bijvoorbeeld tegen de jongeren met niet-Belgische herkomst die, ondanks hun soda-attest, toch nog steeds minder uitgenodigd worden voor een sollicitatiegesprek dan hun Vlaamse leeftijdsgenoten[1]? Daar geeft men geen antwoord op.
Het attest werkt volgens HR manager Nick Leenaert het stereotype beeld in de hand dat jongeren lui, ongemotiveerd of wispelturig zijn.
Soda+ negeert tenslotte zelfs de eigen uitgangspunten. Volgens SodA+ zetten leerlingen zich in of zijn ze gemotiveerd omwille van twee mogelijke redenen. Ofwel zijn leerlingen gemotiveerd omdat ze het gevoel hebben dat ze iets moeten doen in functie van het bereiken van een externe beloning (gecontroleerde motivatie), ofwel zetten ze zich in omdat ze het belangrijk vinden voor hun eigen ontplooiing (autonome motivatie). Het is deze laatste vorm van motivatie die de vzw zegt na te streven en baseert zich hiervoor op de zelfdeterminatietheorie.
Volgens die theorie wordt onze motivatie bepaald door drie dingen: autonomie, competentie en verbondenheid. Pas dat toe op leren en je krijgt jongeren die inspraak hebben op de competenties én activiteiten die ze uitvoeren om te leren en die ze ook daadwerkelijk kunnen beïnvloeden, die daardoor vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen en die zich daarbij verbonden voelen, omdat ze vertrouwen in anderen, vrij zijn om vragen te stellen en niet bang zijn om fouten te maken.
Misschien moet de vzw de eigen visie nog eens nalezen. Tot dan blijven wij soda met kleine letters schrijven.
[1] Nog altijd discriminatie rond leeftijd en afkomst op arbeidsmarkt in Antwerpen, blijkt uit praktijktesten | VRT NWS: nieuws