Wie af en toe in een supermarkt komt, merkt het. Uw winkelkar is duurder geworden. Vergeleken met een jaar geleden stegen de prijzen gemiddeld met zeven procent. De belangrijkste ‘driver’ achter die inflatie zijn de gas en elektriciteitsprijzen. Die scheerden de afgelopen maanden hoge toppen door een combinatie van factoren. Lage gasreserves in de herfst en een veel snellere heropleving van de Europese economie zorgden voor een foute afstemming van vraag en aanbod op elektriciteits- en gasmarkten, maar ook problemen in de aanvoer van materialen en producten. Roer daar een explosieve geopolitieke situatie in Oekraïne door en je krijgt een explosieve inflatiecocktail.
Die inflatie is een sluipende moordenaar van onze koopkracht. Hoe meer de prijzen stijgen, hoe minder we met ons loon of onze uitkering kunnen kopen. Gelukkig kennen we in België een systeem dat de impact verzacht: de automatische indexering. Stijgen de prijzen in een fictieve ‘inflatiemand’, dan stijgen ook de lonen. Een superbescherming van onze koopkracht, maar toch vormt die indexering geen absolute garantie. Lees even mee.
Liberalen vragende partij
Allereerst dit. Het was opmerkelijk om de laatste weken een divers pluimage aan politici te aanhoren dat de automatische indexering verdedigde. En dat uit onverwachte hoeken van het politieke spectrum: MR-voorzitter Bouchez sloot pertinent een indexsprong uit als oplossing voor de stijgende kosten bij bedrijven, Premier Alexander De Croo roemde de automatische indexering als buffer tegen de stijgende prijzen. Het is frappant dat liberalen de automatische indexering – een uitgesproken sociaal mechanisme – gebruiken om zich in te dekken tegen het failliet van een geliberaliseerde energiemarkt.
Alexander De Croo heeft ongelijk: de indexering dekt de prijsstijgingen niet volledig.
Los van deze cynische vaststelling heeft Alexander De Croo deels ongelijk: de indexering dekt de prijsstijgingen niet volledig. Inflatiepieken worden afgetopt en de loonaanpassingen volgen vaak maanden na de facturen. Het fenomeen van waanzinnig gestegen voorschotfacturen voor gas en elektriciteit is een sprekend voorbeeld. Vorig jaar stegen de consumptieprijzen zo met 2,4%. De lonen kenden dat jaar een indexatieaanpassing van slechts 1,1%. In 2022 zullen de prijzen stijgen met 5,8%, maar de lonen zullen slechts met 4,8% geïndexeerd worden. Dat betekent dus nog steeds een koopkrachtverlies.
Omdat ze niet aan de loonwet willen raken
De MR-voorzitter en de premier hebben helaas andere motieven, minder eervol dan de bescherming van de koopkracht, om de automatische indexering te omarmen. Hun achterban van ondernemers roept om een indexsprong. Alweer, zoals de indexsprong die we in 2015 met zijn allen moesten slikken. Ditmaal beseffen ze echter dat een indexsprong de vakbonden zou versterken in hun eis om een hervorming van de loonwet. Die wet heeft het speelveld voor loonvorming sinds 2017 sterk ingeperkt (zie onder). De loonwet bepaalt hoeveel loonopslag bovenop de automatische indexering toegekend mag worden. Iedere twee jaar wordt zo binnen een interprofessioneel akkoord (over alle sectoren heen) de loonnorm vastgelegd. Voor de periode 2021-2022 bedraagt de loonnorm amper 0,4%. Met een indexatie die de stijging van de huishoudfactuur onvolledig dekt – denk daarbij ook aan de stijging met 25% van de brandstofprijzen die niet in de index vertegenwoordigd zijn – is een loonnorm die amper 14 euro extra oplevert voor een gemiddeld loon een aanfluiting.
Sinds de financiële crisis (2009) is de koopkracht in België slechts een fractie gestegen.
Het probleem wordt zichtbaar wanneer de macro-economische cijfers erbij gehaald worden. Sinds de financiële crisis (2009) is de koopkracht in België slechts een fractie gestegen. Koopkracht wordt uitgedrukt in ‘reële lonen’: wat overblijft wanneer prijsstijgingen afgetrokken worden van de bruto (nominale) loonstijgingen. Wat blijkt? Sinds 2009 is er voor Belgische werknemers geen koopkracht bij gekomen, de reële lonen zijn stil blijven staan (+0,7%), terwijl de koopkracht in de eurozone gemiddeld met 7% steeg. Die zeer beperkte stijging van de koopkracht is bovendien ongelijkmatig verdeeld over verschillende beroepsgroepen. Check daarvoor de studie van denktank Minerva.
Grafiek 1: Beperkte nominale stijging zorgt voor stagnatie van de koopkracht (2009-2021)
Die stilstand in koopkracht is des te opmerkelijker als je kijkt naar de productiviteit van de Belgische werknemers. Die steeg immers tussen 2009 en nu . Dat betekent dat werknemers tijdens een werkuur steeds meer opbrengen voor hun bedrijf. In een rechtvaardige economie evolueert het loon in lijn met de productiviteit. Dat is in België al lang niet meer het geval, sinds 1996 lopen de lonen 12% achter op de productiviteit.
Stagnerende koopkracht
Waar komt die stagnatie van de koopkracht vandaan? Twee elementen spelen mee. De inflatie ligt in België iets hoger dan in de eurozone en de buurlanden. Zoals eerder vermeld, dekt de automatische indexering de stijging van de prijzen niet volledig, dus verlies je een stukje koopkracht. De belangrijkste reden is echter de loonwet.
Voor de volgende onderhandelingsronde 2023-2024 dreigt de loonnorm tot nul te worden herleid. Met als gevolg dat er in die jaren voor niemand een loonsverhoging komt.
In 2017 werd die wet drastisch hervormd, met twee belangrijke gevolgen. Ten eerste wordt de loonnorm niet correct berekend. De ultra liberale regering Michel paste de wet aan zodat taxshiftmaatregelen niet worden meegeteld in de berekening van de loonhandicap. Met andere woorden: de regering besloot dat werkgevers minder aan de sociale zekerheid moeten betalen waardoor de loonkosten voor de bedrijven dalen. De taxshift zorgde ervoor dat de loonkosten met 1,6% daalden. In één beweging zei diezelfde regering dat die daling van de loonkosten niet wordt meegeteld in de berekening van het loonhandicap met de buurlanden. Het resultaat: de loonhandicap komt artificieel te hoog te liggen. Zo schat de CRB de loonhandicap eind 2022 in op 1,2%. Dat betekent dat de lonen in België sinds 1996 1,2% sneller zouden zijn gestegen dan in de buurlanden. Maar dat percentage stemt niet overeen met de realiteit, want het houdt geen rekening met de taxshiftmaatregelen. Erger nog is dat de loonhandicap (1,2% in dit geval) mag afgetrokken worden van de volgende loonmarge. Voor de volgende onderhandelingsronde 2023-2024 dreigt de loonnorm zo tot nul te worden herleid. Met als gevolg dat er in die jaren voor niemand een loonsverhoging komt.
Ten tweede heeft de hervorming van de loonwet de vrijheid van onderhandelen onderuit gehaald. Die vrijheid wordt nochtans gegarandeerd door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Hoe deed de regering Michel dat? Vanaf 2017 is iedere loonnorm een dwingend gegeven. Daar waar ze eerder een indicatie was. Voor 2017 konden sectorale akkoorden licht afwijken van de norm. Sectoren met een hoge productiviteit sloten akkoorden boven de norm, sectoren met een lagere productiviteit zagen de norm als een richtcijfer, een indicatie. Sinds 2017 wordt met een vergrootglas – en met een batterij aan sancties – op de sectorale akkoorden toegezien. De loonnorm is het absolute maximum. Uiteraard duwt dit de sectorale loonakkoorden naar beneden.
Wat dan wel?
De loonwet is de achilleshiel van de Vivaldi-coalitie. Ze struikelde in juni vorig jaar bijna over interprofessionele loononderhandelingen. Als ze de rit tot 2024 wil uitzitten, heeft ze geen enkele andere optie dan de wet te hervormen.
Onze eisen zijn daarin logisch en duidelijk:
- zorg voor een correcte berekening van de loonnorm. Reken dus alle taxshiftmaatregelen mee en de loonsubsidies(1) die ons een concurrentieel voordeel opleveren.
- maak van de loonnorm opnieuw een indicatief gegeven en geen dwingend instrument.
- schaf de voorzichtigheidsprincipes in de wet af, ze dienen tot niets.
- verbreed het debat over concurrentievermogen naar andere pistes dan loonkosten zoals opleiding, R&D, bedrijfsinvesteringen.
Het feit dat de middeninkomens steeds moeilijker de touwtjes aan elkaar kunnen knopen maakt des te meer duidelijk dat een drastische hervorming van de loonwet absoluut gerechtvaardigd is. De automatische indexatie is een belangrijke buffer om koopkracht te beschermen, maar ze vormt geen excuus in het debat om een noodzakelijke hervorming van de loonwet uit te voeren.
De vastgeroeste koopkracht van Belgische werknemers staat in schril contrast met de stijging van de winstmarges van de bedrijven. In 1999 bedroeg de margevoet (2) 35,7%, in 2021 bedraagt ze meer dan 45%. Die scheeftrekking los je niet op door lippendienst te bewijzen aan de automatische indexatie, maar door de loonwet te hervormen. Ondertussen tekenden al bijna 75.000 Belgen onze oproep om hierover een debat in het Federaal Parlement te voeren. U kan de petitie nog steeds ondertekenen op de website van de kamer om onze eisen extra in de verf te zetten.
(1) Loonsubsidies zijn een amalgaan aan loonkostverlagende maatregelen die al sinds 1996 niet worden meegeteld, denk aan de subsidies voor nachtwerk, overuren, tewerkstellingspremies,…
(2) Een margevoet is wat overblijft van de inkomsten van een bedrijf na betaling van alle kosten (inkopen, loonkosten,…), betaling van belastingen en ontvangen subsidies.