Dubbel feest, daags voor 1 mei. Terwijl overal in het land de 1 mei-vieringen op gang kwamen, viel er goed nieuws uit juridische hoek. Het Grondwettelijk Hof gaf de Kinderopvangzaak gelijk. De uitspraak maakt komaf met de regel die voorrang gaf aan gezinnen waarin de ouders samen minstens vier vijfde werkten om in aanmerking te komen voor inkomensgerelateerde kinderopvang. Maar betekent dit het definitieve einde van die ongelijkheid? Of denkt de Vlaamse regering intussen aan een nieuwe versie van de regeling, in aangepaste vorm? Dat blijft voorlopig koffiedik kijken.

Korte historiek

De septemberverklaring 2023 van Jan Jambon tijdens de vorige Vlaamse Regering markeerde het begin van een strengere  toegang tot de kinderopvang. De arm van CD&V werd omgewrongen en in ruil voor investeringen in de kinderopvang voerde de Vlaamse regering een nieuwe voorrangsregeling in. Het geheel werd in een programmadecreet (2023) gevoegd en met enige spoed door het Vlaams Parlement gejaagd. Negatieve adviezen van de SERV, Vlaams Raad WVG, Opgroeien, Raad van State en het Kinderrechtencommissariaat, werden aan de kant geschoven. De ideologische principes haalde het van het inhoudelijk debat.

Wat ooit een quasi universele toegang tot betaalbare kinderopvang was, werd zo een privilege voor wie minstens vier vijfde werkt.

De belangrijkste wijzigingen? De invoering van absolute voorrang waarin minstens één ouder vier vijfde werkt. Dat bestond niet in de vorige regeling. De discretionaire ruimte, die pas bij de invoering van de nieuwe voorrangsregeling werd toegestaan, verdwijnt weer: opvanglocaties verliezen het recht om 10% van de plaatsen toe te wijzen op basis van eigen inschatting of van zorg- of welzijnsnoden. Vroeger was dat 20%, en toen was het verplicht. Ook verdwenen de voorrangscriteria rond gezinssamenstelling en de financiële situatie uit de regels.

Wat ooit een quasi universele toegang tot betaalbare kinderopvang was, werd zo een privilege voor wie minstens vier vijfde werkt. Andere gezinnen kwamen plots aan de zijlijn te staan. Voor deeltijds werkende ouders (meestal vrouwen), werkzoekenden, ouders met een beperking of gezondheidsproblemen, alleenstaanden en financieel kwetsbare gezinnen bleef enkel de hoop op de goodwill van een welwillende opvangorganisatie. In de praktijk betekende dit de bijna volledige uitsluiting.

Kinderopvang onder druk

Kinderopvang voor baby’s en peuters (0-3 jaar) heeft drie evenwaardige functies: een economische, pedagogische en sociale functie. De nieuwe voorrangsregeling ondergroef ze stuk voor stuk.

De economische functie draait om werk en opleiding: ‘Kinderopvang stelt ouders in staat om te werken, opleidingen te volgen of te solliciteren. Bovendien biedt de sector zelf veel werkgelegenheid’. Precies die economische rol wordt uitgehold, wanneer ouders met een deeltijds contract of wie een opleiding volgt, uitgesloten worden van een betaalbare opvang. Zeker voor mensen met onzekere of flexibele jobs (vaak mensen die zelf in de kinderopvang werken), maakt het verschil tussen werk hebben en thuis moeten blijven. Ook werkzoekenden, de werknemers van morgen, vallen uit de boot.

De pedagogische functie gaat over ontwikkeling: ‘goede kinderopvang biedt jonge kinderen niet alleen verzorging en geborgenheid, maar stimuleert ook hun ontwikkeling’. Maar dat vraagt mensen op de werkvloer. Als deeltijds werkende kinderbegeleiders zelf geen opvang vinden en thuis moeten blijven, verergert het personeelstekort. En wie niet kan solliciteren omdat er geen plaats is voor het eigen kind, vult dat tekort zeker niet op.

Tot slot is er de sociale functie: ‘kinderopvang kan uitsluiting van kansengroepen tegengaan en hun integratie bevorderen’. Uit cijfers van 2023 bleek ongeveer 27% van de kinderen in de kinderopvang uit één van de oorspronkelijke voorrangsgroepen te komen. Met de nieuwe regels komen kinderen uit kwetsbare gezinnen veel moeilijker in de betaalbare kinderopvang terecht. Het emancipatorische effect en de armoede reducerende rol van kwalitatieve kinderopvang komt zo in het gedrang.

Kinderopvangzaak

Dat de nieuwe voorrangsregeling de basisfuncties van de voorschoolse kinderopvang ondergroef en bepaalde gezinnen uitsluit, was voor 20 middenveldorganisaties het signaal om de krachten te bundelen. Op 13 mei 2024 dienden zij, samen met het advocatenbureau PLN, een verzoekschrift in bij het Grondwettelijk Hof om de voorrangsregeling in de inkomensgebonden kinderopvang te vernietigen.

De Kinderopvangzaak past in een bredere trend: middenveldorganisaties die hun toevlucht nemen tot de rechtbank om betwiste beleidsmaatregelen aan te vechten. Denk maar aan de ‘Iedereen Beschermd’-rechtszaak, de Woonzaak of het aanvechten van de budgetvermindering bij persoonsvolgende budgetten voor mensen met een handicap. Telkens liep het in aanloop naar deze rechtszaken mis in het overleg tussen middenveld en het beleid. Adviezen werden aan de kant geschoven, overlegstructuren werden afgebouwd en billateraal overleg werd geweigerd. We evolueren van een overlegmodel naar een conflictmodel, zoals Sarah Van Looy toelicht op Sociaal.net, waarbij de juridische strijd een laatste redmiddel wordt.

De Kinderopvangzaak past in een bredere trend: middenveldorganisaties die hun toevlucht nemen tot de rechtbank om betwiste beleidsmaatregelen aan te vechten.

Ook in de Kinderopvanzaak bleek een juridische stap onvermijdelijk. Volgens de indieners was het nodig om op te treden omdat de nieuwe regeling verschillende grondrechten schendt: ‘het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie’ (artikel 10 en 11 van de Grondwet), de standstill-verplichting (artikel 23 van de Grondwet), het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven (artikel 22 van de Grondwet) en het belang van het kind (artikel 22bis van de Grondwet).

Op 26 maart 2025 werd er een hoorzitting georganiseerd door het Hof waarbij de advocaten van de Kinderopvangzaak en de advocaten van de Vlaamse Overheid hun laatste pleidooien mochten houden. Een maand later, op 30 april, volgde uiteindelijk de beslissing of het arrest van het Grondwettelijk Hof.

In strijd met de Grondwet

Het Grondwettelijk Hof is in haar arrest heel duidelijk, de voorrangsregels schenden het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zoals opgenomen in artikel 10 en 11 van de Grondwet. Het Hof stelt dat “ten aanzien van de door de decreetgever nagestreefde doelstelling om in sterkere mate rekening te houden met de werksituatie van de gezinnen die een behoefte aan kinderopvang hebben en om de tewerkstellingsgraad te verhogen, niet redelijk verantwoord dat een absolute voorrang wordt gegeven aan gezinnen die in totaliteit minstens 4/5de werken of een dagopleiding volgen.”

De Vlaamse Regering heeft volgens het Hof onvoldoende onderbouwd waarom gezinnen die minder dan vier vijfde werken of een opleiding volgen, minder behoefte zouden hebben aan kinderopvang. Ook zij hebben nood aan betaalbare opvang om werk of opleiding te kunnen opnemen of behouden. Bovendien, redeneert het Hof, geldt de Vlaamse ambitie van een tewerkstellingsgraad van 80% ook voor deze gezinnen. Daaruit volgt dat ook zij ondersteund moeten worden.

De Vlaamse Regering heeft volgens het Hof onvoldoende onderbouwd waarom gezinnen die minder dan vier vijfde werken of een opleiding volgen, minder behoefte zouden hebben aan kinderopvang.

Het Hof vernietigde niet alleen de strikte tewerkstellingsvoorwaarde. Ook de afbouw van maatregelen voor kwetsbare gezinnen werd onderuitgehaald. Zo had de Vlaamse Regering beslist om de criteria ‘gezinssamenstelling’ en ‘financiële situatie’ te schrappen in het nieuwe voorrangsbeleid en om maximum 10% van de opvangplaatsen per locatie te voorzien voor kinderen uit kwetsbare gezinnen. Volgens het Hof benadeelt  die beslissing gezinnen die net wél een grote nood hebben, maar die zich geen duurdere, private opvang kunnen veroorloven.

Maar de rechters van het Grondwettelijk Hof stellen dat kinderopvang voor elk kind toegankelijk moet zijn, schaarste of niet. Hiermee onderschrijft het Hof de pedagogische en sociale functie van kinderopvang, wat een belangrijk precedent is.

Het Hof veegt met dit arrest ook de redenering van schaarste van tafel. Zo stelt de Vlaamse Regering dat een voorrangsregeling noodzakelijk zou zijn om het grote plaatstekort in de Vlaamse kinderopvang op te vangen. Maar de rechters van het Grondwettelijk Hof stellen dat kinderopvang voor elk kind toegankelijk moet zijn, schaarste of niet. Hiermee onderschrijft het Hof de pedagogische en sociale functie van kinderopvang, wat een belangrijk precedent is.

Nieuwe voorrangsregels op komst?

De reactie van Vlaams minister van Welzijn Caroline Gennez liet niet lang op zich wachten. Ze verklaarde het oordeel van het Grondwettelijk Hof te respecteren, het grondig te bestuderen en de kwestie intern te bespreken binnen de regering.

Intussen werden de oude voorrangsregels opnieuw van kracht. Dat betekent dat kinderopvang opnieuw prioritair moet worden toegekend aan ouders die opvang nodig hebben om te kunnen werken, solliciteren, een inburgeringstraject of opleiding volgen, of begeleid worden naar werk. Kinderopvangorganisatoren zullen opnieuw rekening moeten houden met de inspannings- en resultaatsverbintenis om 20% van de plaatsen toe te kennen aan de voorrangsgroepen, zoals alleenstaande ouders en financieel kwetsbare ouders.

Toch lijkt de politieke discussie nog niet beslecht. De partijen uit de vorige Vlaamse Regering, met op kop de N-VA, willen graag een doorstart van de voorrangsregeling voor werkenden.

Toch lijkt de politieke discussie nog niet beslecht. De partijen uit de vorige Vlaamse Regering, met op kop de N-VA, willen graag een doorstart van de voorrangsregeling voor werkenden. Daarbij wijzen ze op een passage uit het arrest van het Grondwettelijk Hof dat zegt: “De decreetgever vermag bij de voorrang voor de toegang tot de door de overheid gesubsidieerde kinderopvang in sterkere mate rekening te houden met de werk- en opleidingssituatie van de gezinnen die een behoefte aan kinderopvang hebben.” Het opschalen naar het vier vijfde criterium is volgens het Hof te verregaand.

Rechtse partijen verwijzen evenzeer naar het Vlaamse Regeerakkoord: “We streven ernaar om voor elk kind een plaats te voorzien in de kinderopvang. Zolang dat niet het geval is, behouden we de voorrang voor kinderopvang voor ouders die werken of een werkgerichte opleiding volgen.” De coalitiepartners van Vooruit in de Vlaamse Regering zullen deze eis niet zomaar laten vallen. Dat bleek ook uit de tussenkomsten in de Commissie Welzijn van 6 mei 2025. Daar werd nagedacht, door Koen Daniëls (N-VA), over een nieuwe definiëring waarbij de groep van werkenden worden ingedeeld volgens het werkpercentage en er dus breder wordt gekeken dan de 4/5de werkenden.

Losse eindjes

De voorrangsregeling is vernietigd.  De oude regeling geldt opnieuw en de Minister, samen met de voltallige regering, gaat op zoek naar een alternatief. Tot zover het duidelijke deel van het verhaal. Maar hoe moet het nu verder met de gezinnen die door de voorrangsregels uit de boot vielen of die geen aanvraag deden omdat ze wisten dat ze geen kans maakten?

Minister Gennez erkent dat er schadeclaims kunnen volgen: “Met betrekking tot eventuele schadeclaims moeten we onderzoeken of en op welke manier ermee om te gaan”. De voorrangsregels gingen in op 1 april 2024 en blijven juridisch geldig tot het arrest in het Staatsblad (één van de volgende weken) verschijnt. Dat wil zeggen dat regels langer dan een jaar ongrondwettelijk van kracht waren. Ouders die uitgesloten werden op basis van hun werkregime of gezinssituatie, kunnen dus terecht boos zijn. Het zou de Vlaamse regering sieren om zelf proactief naar deze gezinnen toe te stappen en een oplossing te zoeken. Dat zou getuigen van verantwoordelijkheidszin en een sociale reflex.

Een ander los eindje dat dringend duidelijkheid verdiend zijn de opgenomen passages over ‘voorrangsregels voor werkenden’ in de toekomstplannen voor de Buitenschoolse Kinderopvang en Activiteiten (BOA-decreet). De voorrangsregeling wordt weliswaar niet opgenomen in het decreet BOA maar zo staat er in de Memorie van Toelichting: “Lokale besturen kunnen in hun erkenningskader een voorrangsregel voor werkende ouders opnemen”. Zullen de lokale besturen de uitspraak van het Grondwettelijk Hof volgen of kiezen ze er toch voor om voorrangsregels voor werkenden in te voeren, met het risico dat dergelijke regels mogelijks worden aangevochten?

De grondwet is geen vodje papier

De inzet is fundamenteel. Zoals Maud Vanwalleghem scherp opmerkt in een opiniestuk in De Standaard: “Het Grondwettelijk Hof heeft ons met dit arrest herinnerd aan een belofte die vervat zit in de grondwet, een engagement dat zich uitstrekt tot in de toekomst en dat we moeten koesteren en honoreren.”. Telkens opnieuw schuift de Vlaamse Regering meer en meer de grenzen op van het Grondwettelijk toelaatbare. Telkens moeten middenveldorganisaties en geëngageerde mensen hen een halt toe roepen. En telkens krijgen zij grotendeels gelijk van de rechterlijke macht.

Telkens opnieuw schuift de Vlaamse Regering meer en meer de grenzen op van het Grondwettelijk toelaatbare. Telkens moeten middenveldorganisaties en geëngageerde mensen hen een halt toe roepen. En telkens krijgen zij grotendeels gelijk van de rechterlijke macht.

De Grondwet beschermt onze rechten. Ook de rechten van het kind. En dat omvat het recht op betaalbare en ontwikkelingsgerichte kinderopvang. Elk kind heeft recht op een goede start. Dat is geen luxe. Dat is een belofte. De vraag is niet of we dat nog kunnen betalen. De vraag is of we het ons kunnen veroorloven die belofte te breken. Ik denk van niet.

Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on LinkedInEmail this to someone